Job 3 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

De klacht van Job

1Daarna opende Job zijn mond en vervloekte zijn geboortedag.

2 Job nam het woord en zei:

3Laat de dag vergaan waarop ik geboren ben,

de nacht waarin men zei: ‘Er is een man verwekt’.

4Laat die dag duisternis worden,

laat God uit de hoge er niet meer naar vragen,

laat er geen licht meer over schijnen.

5Mogen de duisternis en de schaduw van de dood hem opeisen

en mogen de wolken hem overdekken.

Mogen verduisteringen hem overdag overvallen!

6Laat diepe duisternis die nacht wegnemen,

laat hij zich niet verheugen onder de dagen van het jaar,

laat hij niet opgenomen worden in de telling van de maanden!

7Zie, laat die nacht onvruchtbaar zijn,

laat er geen gejuich in doordringen.

8Laten zij die de dag bekladden, hem vervloeken,

zij die in staat zijn de Leviathan op te porren.

9Laat de sterren van zijn ochtendschemering verduisterd worden,

laat hem maar op licht hopen, terwijl het er niet is.

Laten de oogleden van het morgenlicht hem niet zien!

10Hij heeft immers de deuren van de schoot van mijn moeder niet toegesloten

en de ellende niet voor mijn ogen verborgen.

11Waarom ben ik niet onmiddellijk vanuit de baarmoeder gestorven

en heb ik niet de geest gegeven toen ik uit de schoot van mijn moeder kwam?

12Waarom kwamen mij knieën tegemoet

en waarom borsten zodat ik kon zuigen?

13Dan zou ik nu immers neerliggen en stil zijn.

Ik zou slapen. Dan zou er rust voor mij zijn

14bij de koningen en raadsmannen van de aarde,

die eenzame ruïnes voor zichzelf gebouwd hebben,

15of bij de vorsten die goud bij zich hebben,

die hun huizen met zilver gevuld hebben,

16of ik zou er als een weggestopte miskraam niet meer zijn,

net als baby’s die het licht niet gezien hebben.

17Daar houden de boosdoeners op met woelen

en daar rusten degenen van wie de kracht is uitgeput.

18Daar hebben de gevangenen tezamen rust,

de stem van de slavendrijvers horen zij niet meer.

19Daar is de kleine en de grote,

de slaaf is er vrij van zijn heer.

20Waarom wordt er licht aan een ellendige geschonken

en leven aan hen van wie de ziel vol bitterheid is,

21 aan hen die verlangen naar de dood, terwijl die er niet is,

die er meer naar graven dan naar verborgen schatten,

22die zo blij zijn dat zij opspringen

en zich verheugen als zij het graf vinden?

23 Waarom wordt er licht geschonken aan de man voor wie zijn weg verborgen is,

aan de man die God omsingeld heeft?

24Want in plaats van mijn brood komt mijn zuchten,

mijn jammerkreten worden als water uitgestort.

25Want ik koesterde vrees en wat ik vreesde, is gebeurd,

mij is overkomen waar ik bang voor was.

26Ik ben niet gerust en niet kalm en rusten doe ik niet.

Er is hevige onrust gekomen.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help