2 Koningen 21 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

Manasse, koning van Juda

1Manasse was twaalf jaar oud toen hij koning werd. Hij regeerde vijfenvijftig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Hefzi-Bah.

2Hij deed wat kwaad is in de ogen van de HEERE, overeenkomstig de gruweldaden van de volken, die de HEERE voor de ogen van de zonen van Israël uit hun erfdeel verdreven had.

3Hij begon de offerhoogten te herbouwen, die zijn vader Hizkia vernield had. Hij richtte altaren voor de Baäl op en maakte een geluksgodin, net zo één als Achab, de koning van Israël, gemaakt had en hij knielde voor heel de hemelse legermacht neer en hij diende die.

4Hij bouwde altaren in het Huis van de HEERE waarvan de HEERE gezegd had: “In Jeruzalem zal Ik mijn Naam vestigen.”

5Hij bouwde altaren voor heel de hemelse legermacht in de beide voorhoven van het Huis van de HEERE.

6Hij liet zijn zoon door het vuur gaan, hield zich bezig met duistere kunsten en voorspelde de toekomst. Hij stelde dodenbezweerders en waarzeggers aan. Hij deed heel veel kwaad in de ogen van de HEERE om Hem te krenken.

7Hij stelde een gesneden afgodsbeeld, dat hij van de geluksgodin gemaakt had, op in het Huis, waarvan de HEERE tegen David en tegen zijn zoon Salomo gezegd had: “In dit Huis en in Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen van Israël uitgekozen heb, zal Ik mijn Naam voor eeuwig vestigen.

8Ik zal de voet van Israël niet meer laten wegdwalen van het grondgebied dat Ik hun vaderen gegeven heb. Alleen moeten zij erop toezien te handelen overeenkomstig alles wat Ik hun geboden heb en overeenkomstig heel de Wet die mijn dienaar Mozes hun geboden heeft.”

9Maar zij luisterden niet, want Manasse liet hen dwalen, zodat zij nog slechter handelden dan de volken, die de HEERE voor de ogen van de zonen van Israël had weggevaagd.

10Toen sprak de HEERE door de dienst van zijn dienaren, de profeten, en zei:

11“Doordat Manasse, de koning van Juda, deze gruweldaden heeft gedaan, heeft hij slechter gehandeld dan de Amorieten, die er vóór hem waren. Ook maakte hij dat Juda zondigde door zijn stinkgoden.

12Daarom, zo zegt de HEERE, de GOD van Israël: ‘Zie, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, zodat van ieder die het hoort, de beide oren zullen tuiten.

13Ik zal over Jeruzalem het meetsnoer van Samaria trekken en het paslood van het huis van Achab. Ik zal Jeruzalem schoonvegen zoals men een schotel schoonveegt. Men veegt die schoon en keert hem ondersteboven.

14Ik zal het overblijfsel van mijn erfdeel aan zijn lot overlaten en Ik zal ze in de hand van hun vijanden overgeven en zij zullen al hun vijanden tot buit en prooi worden,

15omdat zij gedaan hebben wat kwaad is in mijn ogen en Mij gekrenkt hebben vanaf de dag dat hun vaderen uit Egypte zijn wegtrokken tot op deze dag toe.’”

16Bovendien heeft Manasse heel veel onschuldig bloed vergoten, totdat hij Jeruzalem er van het ene tot het andere einde mee gevuld had, afgezien nog van zijn zonde waarmee hij Juda deed zondigen door te doen wat kwaad is in de ogen van de HEERE.

17Het overige van de geschiedenissen van Manasse en alles wat hij gedaan heeft en de zonde die hij begaan heeft, staat dat alles niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda?

18Manasse ging bij zijn vaderen te ruste. Hij werd begraven in de hof van zijn huis, in de hof van Uzza. Zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.

Amon, koning van Juda

19Amon was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Hij regeerde twee jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Mesullemet, de dochter van Haruz uit Jotba.

20Hij deed wat kwaad is in de ogen van de HEERE, precies zoals zijn vader Manasse had gedaan.

21Hij bewandelde elke weg die zijn vader bewandeld had en diende de stinkgoden die zijn vader gediend had en knielde voor hen neer.

22Hij verliet de HEERE, de GOD van zijn vaderen, en wandelde niet op de weg van de HEERE.

23De dienaren van Amon smeedden een samenzwering tegen hem en zij doodden de koning in zijn huis.

24Maar het volk van het land doodde allen die een samenzwering tegen koning Amon gesmeed hadden en het volk van het land maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats.

25Het overige van de geschiedenissen van Amon, wat hij heeft gedaan, staat dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda?

26Hij werd begraven in zijn graf, in de hof van Uzza. Zijn zoon Josia werd koning in zijn plaats.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help