Numeri 33 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

De reis van Egypte naar Kanaän

1Zo reisden de zonen van Israël, die uit het land Egypte waren wegtrokken, van plaats tot plaats, geordend naar hun legerafdelingen, door de hand van Mozes en Aäron.

2Op bevel van de HEERE schreef Mozes hun vertrekplaatsen op met de bijbehorende reizen. Dit zijn de reizen met de bijbehorende vertrekplaatsen.

3Zij braken van Rameses op in de eerste maand, op de vijftiende dag van de eerste maand. In de morgen direct na het Voorbijgaansoffer trokken de zonen van Israël door een opgeheven hand voor de ogen van alle Egyptenaren uit Egypte,

4terwijl de Egyptenaren bezig waren om alle eerstgeborenen te begraven die de HEERE onder hen had geslagen. Ook had de HEERE aan hun goden oordelen voltrokken.

5De zonen van Israël braken op van Rameses en sloegen hun kamp op in Sukkoth.

6Van Sukkoth braken zij op en sloegen hun kamp op in Etham dat aan de rand van de woestijn ligt.

7Van Etham braken zij op en keerden terug naar Pi-Hachiroth, dat tegenover Baäl-Sefon lag en zij sloegen hun kamp op in het zicht van Migdol.

8Van Pi-Hachiroth braken zij op en staken dwars door de zee over naar de woestijn en gingen drie dagreizen ver de woestijn Etham in en sloegen hun kamp op in Mara.

9Van Mara braken zij op en kwamen in Elim. In Elim waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen en daar sloegen zij hun kamp op.

10Van Elim braken zij op en sloegen hun kamp op aan de Wierzee.

11Van de Wierzee braken zij op en sloegen hun kamp op in de woestijn Sin.

12Vanuit de woestijn Sin braken zij op en sloegen hun kamp op in Dofka.

13Van Dofka braken zij op en sloegen hun kamp op in Aluz.

14Van Aluz braken zij op en sloegen hun kamp op in Rafidim, waar er geen water voor het volk was om te drinken.

15Van Rafidim braken zij op en sloegen hun kamp op in de woestijn Sinaï.

16Vanuit de woestijn Sinaï braken zij op en sloegen hun kamp op in Kibroth-Thaäva.

17Van Kibroth-Thaäva braken zij op en sloegen hun kamp op in Hazeroth.

18Van Hazeroth braken zij op en sloegen hun kamp op in Rithma.

19Van Rithma braken zij op en sloegen hun kamp op in Rimmon-Perez.

20Van Rimmon-Perez braken zij op en sloegen hun kamp op in Libna.

21Van Libna braken zij op en sloegen hun kamp op in Rissa.

22Van Rissa braken zij op en sloegen hun kamp op in Kehelatha.

23Van Kehelatha braken zij op en sloegen hun kamp op in het gebergte van Safer.

24Van het gebergte Safer braken zij op en sloegen hun kamp op in Harada.

25Van Harada braken zij op en sloegen hun kamp op in Makheloth.

26Van Makheloth braken zij op en sloegen hun kamp op in Tachath.

27Van Tachath braken zij op en sloegen hun kamp op in Tarah.

28Van Tarah braken zij op en sloegen hun kamp op in Mithka.

29Van Mithka braken zij op en sloegen het kamp op in Hasmona.

30Van Hasmona braken zij op en sloegen hun kamp op in Moseroth.

31Van Moseroth braken zij op en sloegen hun kamp op in Bene-Jaäkan.

32Van Bene-Jaäkan braken zij op en sloegen hun kamp op in Hor-Gidgad.

33Van Hor-Gidgad braken zij op en sloegen hun kamp op in Jotbatha.

34Van Jotbatha braken zij op en sloegen hun kamp op in Abrona.

35Van Abrona braken zij op en sloegen hun kamp op in Ezeon-Geber.

36Van Ezeon-Geber braken zij op en sloegen hun kamp op in de woestijn Zin, dat is Kades.

37Van Kades braken zij op en sloegen hun kamp op bij de berg Hor, aan de rand van het land Edom.

38De priester Aäron beklom de berg Hor op bevel van de HEERE en stierf daar in het veertigste jaar na de uittocht van de zonen van Israël uit het land Egypte, in de vijfde maand, op de eerste dag van de maand.

39Aäron was honderddrieëntwintig jaar oud toen hij op de berg Hor stierf.

40De Kanaäniet, de koning van Harad, die in het zuiden van het land Kanaän woonde, hoorde dat de zonen van Israël in aantocht waren.

41Van de berg Hor braken zij op en sloegen hun kamp op in Zalmona.

42Van Zalmona braken zij op en sloegen hun kamp op in Funon.

43Van Funon braken zij op en sloegen hun kamp op in Oboth.

44Van Oboth braken zij op en sloegen hun kamp op bij de ruïnes van Abarim, in het grensgebied van Moab.

45Van de ruïnes van Abarim braken zij op en sloegen hun kamp op in Dibon-Gad.

46Van Dibon-Gad braken zij op en sloegen hun kamp op in Almon-Diblathaïm.

47Van Almon-Diblathaïm braken zij op en sloegen hun kamp op in de bergen van Abarim in het zicht van de Nebo.

48Van de bergen van Abarim braken zij op en sloegen hun kamp op in de vlakten van Moab aan de Jordaan ter hoogte van Jericho.

49Zij sloegen hun kamp op aan de Jordaan van Beth-Jesimoth af tot aan Abel-Sittim toe in de vlakten van Moab.

Mozes’ woorden over de inname van Kanaän

50De HEERE sprak tot Mozes in de vlakten van Moab aan de Jordaan ter hoogte van Jericho en zei:

51“Spreek tot de zonen van Israël en zeg tegen hen: ‘Als jullie de Jordaan naar het land Kanaän zijn overgestoken,

52moeten jullie alle inwoners van het land voor jullie uit uit hun erfdeel verdrijven en al hun uitgehouwen beelden vernietigen. Ook moeten jullie al hun gegoten beelden vernietigen en al hun offerhoogten wegvagen.

53Jullie zullen het land als erfdeel in bezit nemen en erin wonen, want Ik heb jullie het land als erfdeel gegeven.

54Jullie zullen het land door het lot als erfdeel aan jullie families toewijzen. Wie met meer is, zul je meer als zijn erfdeel geven en wie met minder is, zul je minder als zijn erfdeel geven. Waar het lot voor hem op valt, dat zal voor hem zijn. Naar de ordening van de stammen van jullie vaderen zullen jullie je erfdeel in ontvangst nemen.

55Als jullie de inwoners van het land niet voor jullie uit uit hun erfdeel verdrijven, dan zal het gebeuren dat degenen die jullie laten overblijven, tot dorens in jullie ogen zullen worden en tot stekels in jullie zijden en dat zij jullie zullen benauwen in het land waar jullie wonen.

56En dan zal het gebeuren dat Ik met jullie zal doen, wat Ik dacht met hen te zullen te doen.”

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help