2 Koningen 12 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

Joas, koning van Juda

1Joas was zeven jaar oud toen hij koning werd.

2In het zevende jaar van Jehu werd Joas koning. Hij regeerde veertig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Zibja uit Ber-Seba.

3Joas deed wat recht is in de ogen van de HEERE, alle dagen dat de priester Jehojada hem onderwees.

4Alleen de offerhoogten werden niet verwijderd. Ook bracht het volk nog slachtoffers en reukoffers op de hoogten.

5Joas zei tegen de priesters: “Al het zilver van de geheiligde gaven, dat in het Huis van de HEERE gebracht wordt, het zilver voor iedere ziel, die tot de getelden is overgegaan, het zilver van elke ziel naar de vastgestelde waarde en al het zilver waarvan het in het hart van een man opkomt om dat in het Huis van de HEERE te brengen,

6zullen de priesters aannemen, ieder van zijn bekenden. Zij zullen de gaten en scheuren in de muren van het Huis herstellen, alles wat er aan gaten en scheuren gevonden wordt.”

7In het drieëntwintigste jaar van koning Joas hadden de priesters de gaten en scheuren in de muren van het Huis nog niet hersteld.

8Toen riep koning Joas de priester Jehojada en de andere priesters en zei tegen hen: “Waarom hebben jullie de gaten en scheuren in de muren van het Huis niet hersteld? Nu dan, neem geen zilver meer aan van je bekenden, alleen om het te besteden aan het herstel van de gaten en scheuren in de muren van het Huis.”

9De priesters stemden er mee in om geen zilver van het volk meer aan te nemen en dan ook niet meer de gaten en scheuren in de muren van het Huis te hoeven te herstellen.

10De priester Jehojada nam één kist en boorde een gat in het deksel ervan en zette die bij het altaar aan de rechterhand van ieder die het Huis van de HEERE binnenkwam en daarin deden de priesters, die de toegang bewaakten, al het zilver dat in het Huis van de HEERE werd gebracht.

11Wanneer zij zagen dat er veel zilver in de kist was, kwam de schrijver van de koning met de hogepriester naar boven. Zij deden het bij elkaar in zakken en zij wogen het zilver af dat in het Huis van de HEERE werd aangetroffen.

12Zij stelden de afgewogen hoeveelheid zilver ter hand aan hen die het werk deden, aan de opzichters van het Huis van de HEERE. Die betaalden het uit aan de bewerkers van hout en steen en aan de bouwlieden, die aan het Huis van de HEERE werkten,

13aan de metselaars en de steenhouwers, en zij besteedden het ook aan de aanschaf van hout en gehouwen stenen om daarmee de gaten en scheuren in de muren van het Huis van de HEERE te herstellen en aan alles wat voor het herstel van het huis werd uitgegeven.

14Alleen werden er geen zilveren schalen, vuurtangen, sprenkelkommen, bazuinen, geen enkel gouden of zilveren voorwerp voor het Huis van de HEERE gemaakt van het zilver, dat in het Huis van de HEERE werd gebracht,

15want zij gaven dat aan hen die het werk deden en daarmee herstelden zij het Huis van de HEERE.

16Zij lieten de mannen, aan wie zij het zilver ter hand stelden, geen verantwoording afleggen van wat zij gaven aan hen die het werk deden, want zij handelden in vertrouwen.

17Het zilver van het schuldoffer en het zilver van de zondoffers werd niet in het Huis van de HEERE gebracht. Het was voor de priesters.

18Toen trok Hazaël, de koning van Aram, op en streed tegen Gath en nam het in. Daarna richtte Hazaël zijn blik op Jeruzalem om er tegen op te trekken.

19Maar Joas, de koning van Juda, nam alle heilige voorwerpen, die Josafat, Jehoram en Ahazia, zijn vaderen, de koningen van Juda, geheiligd hadden en zijn eigen heilige voorwerpen en al het goud, dat in de schatkamers van het Huis van de HEERE en van het huis van de koning werd aangetroffen, en hij stuurde dat naar Hazaël, de koning van Aram. Toen trok hij van Jeruzalem weg.

20Het overige van de geschiedenissen van Joas en alles wat hij heeft gedaan, staat dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda?

21Zijn dienaren kwamen in opstand en smeedden een samenzwering en zij sloegen Joas dood in het huis van de burcht, waar men naar Silla afdaalt.

22Jozachar, de zoon van Simeath, en Jozabad, de zoon van Somer, zijn dienaren, sloegen hem neer, zodat hij stierf. Zij begroeven hem bij zijn vaderen in de stad van David en Amazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help