1 Kronieken 26 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

De poortwachters, de beheerders van de schatkamers, de opzieners en de rechters

1De afdelingen van de poortwachters:

Van de Korachieten: Meselemja, de zoon van Kore, uit de zonen van Abiyasaf.

2Meselemja had zonen.

Zacharia was de eerstgeborene,

Jediaël de tweede,

Zebadja de derde,

Jathniël de vierde,

3Elam de vijfde,

Johanan de zesde,

Eljeoënai de zevende.

4 Obed-Edom had ook zonen:

Semaja was de eerstgeborene,

Jozabad de tweede,

Joah de derde,

Sachar de vierde,

Nethaneël de vijfde,

5Ammiël de zesde,

Issaschar de zevende,

Peullethai de achtste, want GOD had hem gezegend.

6Ook aan zijn zoon Semaja werden zonen geboren, zij waren heersers in het huis van hun vader, want zij waren strijdbare helden.

7De zonen van Semaja waren:

Othni, Refaël, Obed, Elzabad met zijn broeders, strijdbare zonen: Elihu en Semachja.

8Deze allen waren afkomstig uit de zonen van Obed-Edom, zij en hun zonen en hun broeders, strijdbare mannen, vol kracht voor hun dienst, tweeënzestig man van Obed-Edom.

9Meselemja had zonen en broeders, strijdbare zonen, achttien man.

10Hosa, uit de zonen van Merari, had de volgende zonen:

Simri was het hoofd, hoewel hij niet de eerstgeborene was, maar zijn vader had hem als hoofd aangesteld.

11Hilkia was de tweede,

Tebalja de derde,

Zacharia de vierde.

Al de zonen en broeders van Hosa samen waren dertien man.

12Bij deze afdelingen van de poortwachters, bij de hoofden van de heldhaftige mannen, rustte de zorg voor de dienst in het Huis van de HEERE, in samenwerking met hun broeders.

13Zij wierpen het lot, zowel de kleinen als de groten, voor hun families, voor elke poort.

14Het lot voor de bewaking van de oostkant viel op Salemja.

Ook voor zijn zoon Zacharia, die een verstandig raadsman was, viel het lot en zijn lot kwam uit op het noorden.

15Voor Obed-Edom viel het lot op het zuiden en voor zijn zonen viel het lot op het huis met de voorraadkamers.

16Voor Suppim en voor Hosa viel het lot op het westen, met de poort Schallechet aan de omhoog lopende hoofdweg. De ene wacht stond naast de andere wacht.

17Aan de oostzijde stonden zes Levieten en aan de noordzijde stonden er vier per dag. Aan de zuidzijde ook vier per dag en bij de voorraadkamers twee en nog eens twee.

18Bij het bijgebouw aan de westzijde stonden er vier bij de hoofdweg en twee bij het bijgebouw.

19Dit waren de afdelingen van de poortwachters van de zonen van de Korachieten en van de zonen van Merari.

20 Hun broeders, de Levieten, gingen over de schatkamers van het Huis van GOD en over de schatkamers van de geheiligde gaven.

21De zonen van Ladan, de zonen van de Gersoniet die bij Ladan hoorden, namelijk de hoofden onder de vaderen van de families van Ladan, de Gersoniet: alleen Jehiëli.

22De zonen van Jehiëli waren Zetham en Joël, zijn broeder. Zij gingen over de schatkamers van het Huis van de HEERE.

23Van de Amramieten, de Jizharieten, de Hebronieten en de Uzziëlieten

24was Sebuël, de zoon van Gersom, de zoon van Mozes, opziener over de schatkamers.

25Zijn broeders, in de lijn van Eliëzer: Rehabja zijn zoon, zijn zoon was Jesaja, zijn zoon was Joram, zijn zoon was Zichri en zijn zoon was Selomith.

26Deze Selomith en zijn broeders gingen over alle schatkamers van de geheiligde gaven, die koning David met de hoofden onder de vaderen van de families, de oversten over duizend en honderd en de legerbevelhebbers geheiligd had

27Van de oorlogen en van de buit hadden zij die gaven geheiligd om daarmee het Huis van de HEERE te onderhouden.

28Ook alles wat Samuël, de ziener, geheiligd had, en Saul, de zoon van Kis, en Abner, de zoon van Ner, en Joab, de zoon van Zeruja. Alles wat geheiligd was, was onder beheer van Selomith en zijn broeders.

29Van de Jizharieten waren Chenanja en zijn zonen als opzieners en als rechters in de buitendienst over Israël aangesteld.

30Van de Hebronieten hadden Hasabja en zijn broeders, strijdbare zonen, zeventienhonderd man, het opzicht over Israël, aan de overkant van de Jordaan aan de westzijde, over al het werk voor de HEERE en over de dienst voor de koning.

31Voor de Hebronieten was Jeria het hoofd, voor de Hebronieten, voor zijn generaties, voor de vaderen. In het veertigste jaar van het koningschap van David werden er strijdbare helden in Jaëzer in Gilead gezocht en gevonden.

32Zijn broeders waren strijdbare zonen, zevenentwintighonderd hoofden onder de hoofden van de vaderen van de families. Koning David stelde hen aan over de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam van Manasse, voor alle zaken van GOD en voor de zaken van de koning.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help