Exodus 8 - EBV24 een eigentijdse Bijbelvertaling(EBV24)

1 Ook zei de HEERE tegen Mozes: “Zeg tegen Aäron: ‘Strek je hand met je staf uit over de stromen en over de rivieren en over de meren en laat de kikkers opkomen over het land Egypte.’ ”

2En Aäron strekte zijn hand uit over de wateren van Egypte en de kikkers kwamen opzetten en bedekten het land Egypte.

3De magiërs deden hetzelfde met hun geheimzinnige kunsten. Ook zij lieten de kikkers over het land Egypte opkomen.

4Toen riep de farao Mozes en Aäron en zei: “Bid vurig tot de HEERE, dat Hij de kikkers van mij en van mijn volk wegneemt, dan zal ik het volk laten gaan en zullen zij aan de HEERE mogen offeren.”

5Daarop zei Mozes tegen de farao: “Houd tegenover mij de eer aan uzelf wat betreft de tijd waarop ik vurig voor u zal bidden, voor uw dienaren en voor uw volk om deze kikkers bij u en uit uw huizen uit te roeien, zodat ze alleen maar in de rivier zullen overblijven.”

6Hij antwoordde: “Morgen!” En hij zei: “Het zal gebeuren zoals u zegt, opdat u zult weten dat er niemand is zoals de HEERE, onze GOD.

7De kikkers zullen van u weggaan, weg uit uw huizen en ook weg van uw dienaren en van uw volk. Alleen in de rivier zullen zij blijven.”

8Toen gingen Mozes en Aäron bij de farao weg en Mozes riep tot de HEERE vanwege de kikkers die Hij aan de farao als plaag had opgelegd.

9De HEERE handelde overeenkomstig het woord van Mozes en de kikkers stierven, ze verdwenen uit de huizen, uit de binnenplaatsen en van de velden.

10Ze legden ze in hopen bij elkaar. Het land stonk ervan.

11Toen de farao merkte, dat men weer opgelucht kon ademhalen, verhardde hij zijn hart en hij luisterde niet meer naar hen, zoals de HEERE had voorzegd.

12 Toen zei de HEERE tegen Mozes: “Zeg tegen Aäron: ‘Strek je staf uit en sla op het stof van de aarde. In heel het land Egypte zal het stof in muggen veranderen.’ ”

13En zo deden zij. Aäron strekte zijn hand uit met zijn staf en daarmee sloeg hij het stof van de aarde en er kwamen muggen op mens en dier. Al het stof van de aarde veranderde in muggen in heel het land Egypte.

14De magiërs probeerden met hun geheimzinnige kunsten ook muggen voort te brengen, maar zij konden het niet. Zo kwamen de muggen op mens en dier.

15Toen zeiden de magiërs tegen de farao: “Dit is de vinger van GOD!” Maar het hart van de farao verhardde zich en hij luisterde niet naar hen, zoals de HEERE had gezegd.

16En de HEERE zei tegen Mozes: “Sta morgen vroeg op en ga voor de farao staan. Zie, hij zal naar het water gaan. Zeg tegen hem: ‘Zo zegt de HEERE: Laat mijn volk gaan om Mij te dienen!

17Want, als je mijn volk niet laat gaan, zie, dan zal Ik zwermen ongedierte op jou, op je dienaren en op je volk afsturen en ook op je huizen, zodat de huizen van de Egyptenaren vol zullen zitten met zwermen ongedierte, zelfs de grond waarop zij zich bevinden.

18Op die dag zal Ik het land Gosen, waar mijn volk woont, afzonderen, zodat daar geen zwermen ongedierte zullen zijn, opdat jij zult weten, dat Ik, de HEERE, in het midden van het land ben.

19En Ik zal een loskoopsom

tussen mijn volk en jouw volk in zetten. Tegen de morgen zal dit teken er zijn!’ ”

20En zo deed de HEERE het. Er kwamen geweldige zwermen ongedierte opzetten over het huis van de farao en over de huizen van zijn dienaren en over heel het land Egypte en het land werd door de zwermen ongedierte geteisterd.

21Toen riep de farao Mozes en Aäron en zei: “Ga heen en offer in dit land aan jullie GOD.”

22Mozes zei: “Het is niet gepast om zo te handelen, want wij offeren aan de HEERE, onze GOD, wat een gruwel is voor de Egyptenaren. Zie, als wij, wat voor de Egyptenaren een gruwel is, voor hun ogen zouden offeren, zouden zij ons dan niet stenigen?

23Laat ons drie dagreizen ver de woestijn ingaan om aan de HEERE, onze GOD, te offeren, zoals Hij ons gebiedt.”

24Toen zei de farao: “Ik zal jullie laten gaan en jullie zullen in de woestijn aan de HEERE, jullie GOD, offeren, maar jullie mogen niet te ver weg gaan. Bid vurig voor mij.”

25Mozes zei: “Zie, ik ga bij u weg en ik zal vurig tot de HEERE bidden, dat Hij de zwermen ongedierte morgen van de farao, van zijn dienaren en van zijn volk zal doen weggaan! Maar laat de farao niet nog eens bedrog plegen door het volk niet weg te laten gaan om aan de HEERE te offeren.”

26Toen ging Mozes bij de farao weg en bad vurig tot de HEERE.

27En de HEERE handelde overeenkomstig het woord van Mozes en deed de zwermen ongedierte van de farao, van zijn dienaren en van zijn volk weggaan. Er bleef er niet één over.

28Maar de farao verhardde ook deze keer zijn hart en liet het volk niet gaan.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help