1In de achtste maand, in het tweede regeringsjaar van Darius, kwam het woord van de Heer tot de profeet Zacharia,1:1 zie Ezr 5:1 de zoon van Berechja, de zoon van Iddo:
2"De Heer is zeer vertoornd geweest op jullie voorouders.
3Zeg hun daarom nu: Dit zegt de Heer van de hemellegers: Keer naar Mij terug, zegt de Heer van de hemellegers, dan zal Ik naar jullie terugkeren, zegt de Heer van de hemellegers.
4Wees niet als jullie voorouders, tegen wie de vroegere profeten riepen: 'Dit zegt de Heer van de hemellegers: Bekeer je van jullie kwade wegen en van jullie wandaden.' Maar ze luisterden niet en gehoorzaamden Mij niet, zegt de Heer.
5Jullie voorouders – waar zijn zij nu? En die profeten – bleven zij eeuwig leven?
6Maar de woorden en de wetten die Ik mijn profeten opgedragen had, hebben jullie voorouders getroffen. Ze bekeerden zich en zeiden: 'Wat de Heer van de hemellegers over ons had besloten vanwege onze wegen en daden, dat heeft Hij met ons gedaan.' "
De vier ruiters7Op de 24ste dag van de elfde maand, de maand Sebat, in het tweede regeringsjaar van Darius, kwam het woord van de Heer tot de profeet Zacharia, de zoon van Berechja, de zoon van Iddo.
8Ik kreeg 's nachts een visioen en zag een Man op een rood paard. Hij stond tussen de mirtestruiken in de laagte. Achter hem stonden rode, bruine en witte paarden.
9Ik vroeg: "Wat betekent dit, heer?" En de engel die met mij sprak antwoordde: "Ik zal je laten zien wat het betekent."
10Toen zei de Man die tussen de mirtestruiken stond: "Dit zijn degenen die de Heer heeft uitgezonden om de aarde te doorkruisen."
11En ze zeiden tegen de Engel van de Heer die tussen de mirtestruiken stond: "We hebben de hele aarde doorkruist, en zie, op de hele aarde is het rustig en vredig."
12Daarop zei de Engel van de Heer: "Heer van de hemellegers, hoelang nog zult U Zich niet ontfermen over Jeruzalem en de steden van Juda, waarop nu al 70 jaar uw toorn rust?"
13En de Heer antwoordde de engel die met mij sprak met mooie, troostrijke woorden.
14Daarna zei de engel die met mij sprak: "Roep uit: 'Dit zegt de Heer van de hemellegers: Ik zet Mij met jaloersheid vurig in voor Jeruzalem, met intense jaloersheid voor de berg Sion.
15En mijn toorn tegen de zelfverzekerde volken is groot, want Ik was wel enigszins vertoornd op mijn volk, maar zij hebben het te veel kwaad aangedaan.
16Daarom zegt de Heer: Met ontferming keer Ik terug naar Jeruzalem. Mijn huis daar zal weer worden opgebouwd, zegt de Heer van de hemellegers, en met het meetsnoer zal Jeruzalem worden opgemeten.'
17Roep ook uit: 'Dit zegt de Heer van de hemellegers: De steden zullen weer overvloeien van voorspoed. En de Heer zal Sion troosten en Hij zal Jeruzalem weer uitkiezen.' "
De vier horens en de vier smeden18Ik bleef kijken en zag toen vier horens.
19En ik vroeg aan de engel die met mij sprak: "Wat betekenen die?" Hij antwoordde mij: "Dit zijn de horens die Juda, Israël en Jeruzalem uiteengedreven hebben."
20Daarna liet de Heer mij vier smeden zien.
21Ik vroeg: "Wat komen zij doen?" De engel zei: "Die horens hebben Juda zo uiteengedreven, dat niemand zijn hoofd nog kon opheffen. Deze smeden zijn gekomen om de horens angst aan te jagen. Ze komen de horens neerslaan van de volken die hun horens tegen het land Juda hebben opgeheven om het uiteen te drijven."
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.