1Maar Job antwoordde:
2Ik blijf nog steeds opstandig.
Mijn pijn is groter dan ik dragen kan.
3Ach, wist ik maar waar ik Hem kon vinden,
ik zou mijn opwachting maken voor zijn troon!
4Ik zou Hem mijn zaak uiteenzetten,
talloze punten aanvoeren tot mijn verdediging.
5Ik zou horen wat Hij mij zou antwoorden,
begrijpen wat Hij mij zeggen zou.
6Zou Hij al zijn macht tegen mij aanwenden?
Nee, Hij zou aandachtig naar mij luisteren!
7Daar zou ik als een oprecht mens mijn zaak bepleiten,
en mijn Rechter zou mij voorgoed vrijuit laten gaan.
8Maar als ik Hem vóór mij zoek – Hij is daar niet,
Zoek ik Hem achter mij – ik tref Hem daar niet aan.
9Zou Hij links van mij werken? – ik vind Hem niet.
Zou Hij Zich rechts van mij verborgen hebben? – ik zie Hem niet.
10Maar Hij kent de weg die ik bewandel.
Als Hij me zou toetsen – als goud zou ik zijn.
11Mijn voeten hebben altijd in zijn spoor gelopen,
altijd heb ik zijn weg bewandeld, zonder er vanaf te gaan.
12Nooit heb ik nagelaten wat zijn lippen geboden,
de woorden van zijn mond heb ik meer gekoesterd dan mijn dagelijks brood.
13Maar als Hij Zich tegen iemand keert,
wie zorgt dan dat Hij Zich afwendt?
Wat Hij wil, dat voert Hij ook uit.
14Hij brengt tot stand wat Hij over mij heeft besloten
en Hij is nog veel meer met mij van plan.
15Daarom ben ik dan ook doodsbang voor Hem,
als ik aan Hem denk, beef ik van angst.
16God heeft mij alle moed ontnomen,
de Almachtige heeft mij angst aangejaagd.
17Want niet vanwege de duisternis verga ik,
niet vanwege de donkerheid die mij bedekt.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.