1De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten:
2Wanneer jullie in het land zijn gekomen dat Ik jullie als woongebied geef,
3en jullie van je runderen, schapen of geiten aan de Heer vuuroffers willen brengen – een brandoffer of een vleesoffer – voor het inlossen van een gelofte, of als vrijwillig offer, of als offer op een van de voorgeschreven feesten, en jullie die aan de Heer willen aanbieden als een aangename geur,
4dan moet degene die zijn offer aan de Heer brengt ook een meeloffer brengen van 1/10 efa fijn meel vermengd met ¼ hin olie,
5en een wijnoffer van ¼ hin wijn per lam dat hij als brandoffer of vleesoffer offert.
6Per ram moeten jullie een meeloffer brengen van 2/10 efa fijn meel vermengd met ⅓ hin olie,
7en een wijnoffer van ⅓ hin wijn. Zo is het een aangename geur voor de Heer.
8Als jullie aan de Heer een jong rund offeren als brandoffer of als vleesoffer – voor het inlossen van een gelofte of als vredeoffer –
9moeten jullie bij het jonge rund een meeloffer brengen van 3/10 efa fijn meel vermengd met ½ hin olie,
10en een wijnoffer van ½ hin wijn. Zo is dit vuuroffer een aangename geur voor de Heer.
11Zo moet er gedaan worden bij elk rund of elke ram en bij elk stuk kleinvee, schaap of geit.
12Hoeveel dieren je ook offert, bij elk dier moet dit zo gedaan worden, ongeacht het aantal.
13Elke geboren Israëliet moet zich hieraan houden wanneer hij de Heer een vuuroffer brengt. Zo is het een aangename geur voor de Heer.
14En wanneer nu of in de toekomst een vreemdeling die bij jullie woont aan de Heer een vuuroffer wil brengen, moet hij dat op dezelfde manier doen als jullie. Zo is het een aangename geur voor de Heer.
15Voor de hele gemeenschap geldt een en hetzelfde voorschrift, voor jullie zelf en voor vreemdelingen die bij jullie wonen. Het is een eeuwig voorschrift, voor alle komende generaties, waarbij jullie en de vreemdelingen gelijk zijn voor de Heer.
16Een en hetzelfde voorschrift en een en dezelfde wet geldt voor jullie en voor elke vreemdeling die bij jullie woont."
17Daarna zei de Heer tegen Mozes:
18"Zeg tegen de Israëlieten: Wanneer jullie in het land zijn gekomen waar Ik jullie heen breng
19en jullie het brood van dat land eten, moeten jullie daarvan aan de Heer een hefoffer geven.
20Van het eerste deeg moeten jullie een koek als hefoffer geven, net zoals jullie een hefoffer geven van het eerste gedorste graan.
21Dus van het eerste deeg moeten jullie en al jullie nakomelingen een hefoffer aan de Heer geven.
22Als jullie onopzettelijk een van de geboden hebben overtreden die de Heer aan Mozes gegeven heeft, en iets niet gedaan hebben van alle geboden die de Heer aan Mozes gegeven heeft
23– welk van die geboden dan ook die de Heer jullie door Mozes heeft bevolen, vanaf de dag dat de Heer ze geboden heeft en later in de toekomst –
24dus als de gemeenschap onopzettelijk iets niet gedaan heeft en dit niet heeft geweten, dan moet de hele gemeenschap een jonge stier als brandoffer brengen volgens de voorschriften, als een aangename geur voor de Heer, met het bijbehorende meeloffer en bijbehorende wijnoffer, en een geitenbok als zondeoffer.
25Daarmee zal de priester voor de hele gemeenschap van de Israëlieten verzoening doen, en het zal hun vergeven worden. Want het was onopzettelijk en ze hebben hun offergave voor het vuuroffer voor de Heer gebracht, en hun zondeoffer in de tegenwoordigheid van de Heer geofferd voor hun onopzettelijke zonde.
26Het zal de hele gemeenschap van de Israëlieten vergeven worden, ook de vreemdelingen die bij hen wonen, want het was onopzettelijk door het volk gedaan.
27Als iemand onopzettelijk gezondigd heeft, moet hij een eenjarige geit offeren als zondeoffer.
28Daarmee zal de priester in de tegenwoordigheid van de Heer verzoening doen voor degene die onopzettelijk tegen de Heer gezondigd heeft, en het zal hem vergeven worden. Er is verzoening gedaan.
29Voor de geboren Israëliet en de vreemdeling die bij jullie woont, geldt een en dezelfde wet voor wie onopzettelijk gezondigd heeft.
30Maar wie opzettelijk zondigt, of hij nu een geboren Israëliet is of een vreemdeling die bij hen woont, heeft de Heer veracht. Hij moet uit zijn familie verdelgd worden,
31omdat hij het woord van de Heer heeft geminacht en zijn gebod opzettelijk heeft overtreden. Hij moet onherroepelijk verdelgd worden, hij moet de gevolgen van zijn zonde dragen."
Straf op werken op de sabbat32In de tijd dat de Israëlieten in de woestijn waren, werd er op de sabbatsdag iemand aangetroffen die hout aan het sprokkelen was.
33Degenen die hem daarop betrapt hadden, brachten hem bij Mozes en Aäron en de hele gemeenschap.
34Hij werd in bewaring gesteld, omdat het nog niet duidelijk was wat er met hem moest gebeuren.
35De Heer zei tegen Mozes: "Die man moet ter dood gebracht worden. De hele gemeenschap moet hem buiten het kamp stenigen."
36Daarop bracht de hele gemeenschap hem het kamp uit en stenigde hem, zodat hij stierf – zoals de Heer Mozes bevolen had.
De kwasten aan de kleren37En de Heer zei tegen Mozes:
38"Zeg tegen de Israëlieten dat ze kwasten moeten bevestigen aan de onderrand van hun kleren, zij en al hun nakomelingen. In die kwasten moet een blauwe draad verwerkt zijn.
39Wanneer jullie deze kwasten zien, worden jullie eraan herinnerd dat jullie je aan alle geboden van de Heer moeten houden. Dan zullen jullie niet ontrouw worden door de verlangens van je hart en van je ogen te volgen,
40maar mijn geboden in gedachten houden en ze gehoorzamen. Zo zullen jullie heilig zijn voor jullie God.
41Ik ben de Heer, jullie God, die jullie uit Egypte heeft weggeleid om jullie God te zijn. Ik ben de Heer, jullie God."
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.