1
16Toen heel Israël zag dat de koning niet naar hen luisterde, antwoordden ze hem: "Wat hebben wij nog met David te maken? We hebben niets van doen met de zoon van Isaï! Naar huis, Israël! Laat het huis van David maar voor zichzelf zorgen!" En Israël ging naar huis.
17Maar over de Israëlieten die in de steden van Juda woonden regeerde Rehabeam wel.
18Koning Rehabeam stuurde Adoram eropaf, de hoofdopzichter over de herendienst, maar de Israëlieten stenigden hem, zodat hij stierf. Koning Rehabeam kon ternauwernood op een wagen klimmen en naar Jeruzalem ontkomen.
19Zo werden de Israëlieten ontrouw aan het huis van David, tot op de dag van vandaag.
20 hoorde dat Jerobeam was teruggekomen, vroegen ze hem naar de volksvergadering te komen en riepen hem uit tot koning van heel Israël. Niemand bleef trouw aan het huis van David, behalve de stam Juda.
21Toen Rehabeam in Jeruzalem terugkeerde, riep hij het leger op van heel Juda en Benjamin, 180.000 geoefende krijgslieden, om ten strijde te trekken tegen het rijk Israël en het weer terug te brengen onder het koningschap van Rehabeam, de zoon van Salomo.
22Maar het woord van God kwam tot de godsman Semaja:
23"Zeg tegen koning Rehabeam van Juda, de zoon van Salomo, en tegen heel Juda en Benjamin en de rest van het volk:
24Dit zegt de Heer: Jullie mogen niet ten strijde trekken en geen oorlog voeren tegen je volksgenoten, de Israëlieten. Laat iedereen weer naar huis gaan, want Ik heb het zo geleid." Ze gehoorzaamden dit woord van de Heer en zagen van de strijd af, zoals de Heer bevolen had.
Jerobeam wordt ontrouw aan de Heer25Jerobeam versterkte Sichem in het bergland van Efraïm en ging er wonen. Later vertrok hij daar en versterkte hij Pnuël.
26Toen zei Jerobeam bij zichzelf: "Straks valt het koningschap over het hele land toch nog weer in handen van het huis van David.
27Als dit volk voor de offers naar het huis van de Heer in Jeruzalem blijft gaan, zal het hart van de mensen weer uitgaan naar hun heer, koning Rehabeam van Juda. Dan zullen ze mij doden en zich weer bij koning Rehabeam van Juda aansluiten."
28Na rijp beraad liet de koning twee gouden stierkalveren maken en zei tegen het volk: "Het is veel te lastig voor jullie om naar Jeruzalem te gaan. Kijk, Israël, dit zijn jullie goden, de goden die jullie uit Egypte hebben weggeleid."
29En hij zette het ene kalf in Bet-El neer, het andere in Dan.
30Dit bracht het volk tot zonde, want het volk was zelfs voor het ene beeld tot aan Dan toe uitgelopen.
31Ook liet Jerobeam een tempel bouwen bij de offerhoogten en stelde hij uit het gewone volk mensen als priesters aan, mensen die geen afstammelingen van Levi waren.
32En Jerobeam riep de 15e dag van de achtste maand tot feestdag uit, een gelijksoortig feest als het feest dat in Juda werd gevierd, en bracht offers op het altaar. Zo bracht hij in Bet-El offers aan de kalveren die hij gemaakt had en benoemde in Bet-El priesters voor de offerhoogten die hij daar had gebouwd.
Jerobeam en de profeet uit Juda33Zo was hij offers aan het brengen op het altaar in Bet-El, op de 15e dag van de achtste maand – een datum die hij zelf had bepaald – en vierde daar met de Israëlieten feest en bracht op dat altaar zijn brandoffers.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.