1Na deze gebeurtenissen schonk koning Ahasveros Haman, de zoon van Hammedata, een afstammeling van Agag,3:1 zie 1 Sam 15:7-8,32-33 een hoge positie, hoger dan de andere rijksgroten aan zijn hof.
2Op bevel van de koning knielden de dienaren in de paleispoort neer wanneer Haman voorbijkwam en bogen zich diep voor hem. Maar Mordechai knielde niet neer en boog niet voor Haman.
3De dienaren van de koning in de paleispoort zeiden tegen Mordechai: "Waarom overtreed je het bevel van de koning?"
4Toen ze dit dag in dag uit tegen hem zeiden maar hij niet naar hen luisterde, meldden ze het Haman, om te zien of Mordechai bij zijn weigering zou blijven, want hij had hun laten weten dat hij een Jood was.
5Toen Haman zag dat Mordechai niet voor hem neerknielde en niet voor hem boog, werd hij woedend.
6Het was hem echter niet genoeg alleen Mordechai te doden – men had hem laten weten tot welk volk hij behoorde – maar hij was uit op de vernietiging van het hele volk van Mordechai, alle Joden in het hele rijk van koning Ahasveros.
7In de eerste maand, de maand Nisan, in het twaalfde regeringsjaar van Ahasveros, werd voor Haman het lot – dat 'poer' werd genoemd – geworpen, om te weten te komen welke dag van welke maand zijn geluksdag zou zijn. De twaalfde maand werd aangewezen, de maand Adar.
8Haman had tegen koning Ashasveros gezegd: "Er is een volk dat verspreid leeft onder de volken van alle gewesten van uw rijk. Hun wetten wijken af van die van alle andere volken, en ze houden zich niet aan de wetten van de koning. Daarom is het voor de koning niet raadzaam dat volk te laten bestaan.
9Als het de koning goeddunkt, laat er dan een bevelschrift rondgezonden worden hen te vernietigen. Dan zal ik 10.000 talenten zilver afwegen en overhandigen aan de ambtenaren die het in de schatkist van de koning zullen storten."
10De koning deed zijn zegelring af en gaf hem aan Haman, de zoon van Hammedata, de afstammeling van Agag, de tegenstander van de Joden. En de koning zei tegen hem:
11"Dat zilver schenk ik je, met dat volk erbij. Doe met dat volk wat je wilt."
Haman schrijft aan alle provincies12Toen werden op de 13e dag van de eerste maand de schrijvers van de koning ontboden en alles wat Haman beval werd opgeschreven en gezonden naar de stadhouders van de koning, de landvoogden van alle gewesten en de hooggeplaatsten van elk volk, voor elk gewest en elk volk in zijn eigen schrift en zijn eigen taal. Deze brieven werden geschreven in de naam van koning Ahasveros en verzegeld met de zegelring van de koning.
13De brieven werden door ijlboden rondgebracht naar alle gewesten van het koninkrijk. In de brieven stond het bevel dat op één dag, namelijk op de 13e dag van de twaalfde maand, de maand Adar, alle Joden, jong en oud, kleine kinderen en vrouwen, vernietigd, gedood en uitgeroeid moesten worden en hun bezittingen buitgemaakt.
14De inhoud van de brief moest als wet uitgevaardigd worden in alle gewesten en aan alle volken openbaar gemaakt worden, zodat ze op die dag klaar zouden staan.
15De ijlboden vertrokken op bevel van de koning zo snel mogelijk. Ook in de burcht Susan werd de wet bekendgemaakt. En terwijl de koning en Haman rustig wijn zaten te drinken, raakte de hele stad Susan in rep en roer.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.