1Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda verbleef.
2God, U bent mijn God,
al bij het aanbreken van de dag zoek ik U.
Mijn ziel versmacht van dorst naar U,
mijn lichaam snakt naar U
in een dor en dorstig land zonder water.
3Want ik heb U in uw heiligdom gezien,
ik zag daar uw macht en uw heerlijkheid.
4Uw liefde is mij meer waard dan het leven,
mijn lippen zullen U loven.
5U wil ik prijzen, mijn leven lang,
mijn handen opheffen voor uw naam.
6Dan voelt mijn ziel zich vol en verzadigd
en zal mijn mond U prijzen met jubelende lippen.
7In mijn bed denk ik aan U,
ik peins over U wanneer ik wakker lig,
8want U hebt mij altijd geholpen.
In de bescherming van uw vleugels zal ik jubelen.
9Mijn ziel is met U verkleefd,
uw rechterhand ondersteunt mij.
10Maar degenen die mij naar het leven staan,
komen in het diepst van de aarde terecht,
11ze zullen geveld worden door het zwaard
en de vossen tot voedsel dienen.
12Maar de koning zal zich in God verheugen.
Ieder die bij Hem zweert, prijst zich gelukkig,
want Hij snoert leugenaars de mond.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.
