1Toen Davids einde naderde,
2droeg hij zijn zoon Salomo op: "Ook ik ga nu de weg van al het aardse. Wees vastberaden en laat zien dat je een man bent.
3Dien je Heer God door zijn weg te bewandelen en je te houden aan al zijn voorschriften, geboden, wetten en bepalingen zoals die staan opgetekend in de Wet van Mozes, want dan zal alles wat je doet en onderneemt voorspoedig verlopen.
4
6Ga met wijsheid te werk en laat zijn grijze haar niet in vrede afdalen in het dodenrijk.
7Maar wees goed voor de zonen van Barzillai Dat zouden hij, de priester Abjatar en Joab, de zoon van Zeruja, ook wel graag zien!"
23En koning Salomo zwoer bij de Heer: "Ik zweer bij God dat Adonia's verzoek hem het leven zal kosten.Salomo laat Joab doden
28Toen Joab hiervan hoorde, vluchtte hij naar de tent van de Heer en greep de horens van het altaar vast. Hij had vroeger weliswaar niet de kant van Absalom gekozen, maar later wel de kant van Adonia.
29Het werd koning Salomo gemeld dat Joab naar de tent van de Heer was gevlucht, naar het altaar. Daarop stuurde Salomo Benaja, de zoon van Jojada, erheen met de woorden: "Ga erheen en steek hem neer."
30Benaja ging naar de tent van de Heer en zei tegen Joab: "De koning beveelt je naar buiten te komen." Maar hij zei: "Nee, hier zal ik sterven." Benaja bracht zijn woorden over aan de koning en zei: "Dit is wat Joab gezegd heeft, dit is zijn antwoord."
31Toen zei de koning tegen hem: "Doe wat hij heeft gezegd, steek hem neer en begraaf hem. Zo zul je de bloedschuld wegnemen die op mij en mijn vaders huis rust doordat Joab zonder aanleiding bloed vergoten heeft.
32Zo laat de Heer zijn bloed op zijn eigen hoofd neerkomen. Hij heeft immers twee mannen, die rechtvaardiger en beter waren dan hij, neergestoken en gedood, buiten medeweten van mijn vader: Abner, de zoon van Ner, de opperbevelhebber van Israël, en Amasa, de zoon van Jeter, de opperbevelhebber van Juda.
33Hun bloed zal neerkomen op Joab en zijn nageslacht. Maar de vrede van de Heer zal voor eeuwig rusten op David en zijn nageslacht, op zijn huis en zijn troon."
34Benaja, de zoon van Jojada, ging erheen en doodde Joab. Joab werd in zijn huis in de woestijn begraven.
35En de koning benoemde Benaja, de zoon van Jojada, in Joabs plaats tot opperbevelhebber van het leger. De priester Zadok stelde hij aan in de plaats van Abjatar.
Salomo straft Simeï36Daarna ontbood de koning Simeï en zei tegen hem: "Bouw voor jezelf een huis in Jeruzalem en ga daar wonen, zonder ooit de stad te verlaten, waarheen dan ook.
37Weet dit: zodra je de stad verlaat en de beek Kidron oversteekt, zul je worden gedood. Je bloed zal op je eigen hoofd neerkomen."
38Simeï antwoordde de koning: "Het is goed. Ik zal doen wat u hebt gezegd, mijn heer de koning." En een tijd lang bleef Simeï in Jeruzalem.
39Maar na verloop van drie jaar liepen twee slaven van Simeï weg naar Achis, de zoon van Maächa, de koning van Gat. Men liet Simeï weten: "Uw slaven zijn in Gat."
40Toen zadelde Simeï zijn ezel en ging naar Gat, naar Achis, om zijn slaven te zoeken. Zo ging hij op weg en bracht zijn slaven terug uit Gat.
41Het werd Salomo gemeld dat Simeï Jeruzalem had verlaten, naar Gat was gegaan en weer was teruggekeerd.
42Daarop ontbood de koning Simeï en zei tegen hem: "Ik heb je toch bij de Heer bezworen en je nadrukkelijk gezegd: 'Zodra je ooit de stad verlaat, waarheen dan ook, zul je worden gedood'? En je hebt mij geantwoord: 'Dat is goed, ik heb het gehoord.'
43Waarom heb je je dan niet gehouden aan deze eed bij de Heer en heb je mijn bevel genegeerd?"
44En de koning zei: "In je hart weet je welk groot kwaad je mijn vader David hebt aangedaan. Daarom laat de Heer het kwaad dat je hebt gedaan op je eigen hoofd neerkomen.
45Maar de zegen van de Heer rust op mij, koning Salomo. Davids troon zal voor eeuwig standhouden, in de tegenwoordigheid van de Heer."
46En op bevel van de koning bracht Benaja Simeï naar buiten en stak hem dood. Zo regeerde Salomo op krachtige wijze.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.