1 die waren gemaakt door Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël tot zonde had aangezet. Ook dat altaar en die offerhoogte brak hij af, stak ze in brand en verpulverde de resten tot stof. De heilige paal verbrandde hij.
16Toen zag hij de graven daar op de berg. Hij liet de beenderen uit de graven halen en verbrandde ze op het altaar om dat te ontwijden, overeenkomstig het woord van de Heer dat de godsman destijds over dit altaar uitgeroepen had.23:16 Dat was plm 300 jaar eerder gezegd: 1 Kon 13:1-3
17Toen vroeg hij: "Wat is dat voor graf daar?" De mannen van de stad antwoordden hem: "Dat is het graf van de godsman die uit Juda kwam en tegen het altaar van Bet-El de dingen heeft geroepen die u nu hebt gedaan."23:17 zie 1 Kon 13:4-32
18Toen zei hij: "Laat hem liggen, laat niemand zijn beenderen aanraken." Zo lieten ze zijn beenderen ongemoeid, evenals die van de profeet die uit Samaria was gekomen.
19Ook verwijderde Josia alle tempels bij de offerhoogten in de steden van Samaria, die de koningen van Israël hadden gebouwd en waarmee ze toorn van de Heer hadden opgewekt. Hij deed daarmee hetzelfde als in Bet-El.
20Alle priesters van de offerhoogten daar slachtte hij af op de altaren en hij verbrandde menselijke beenderen op de altaren. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem.
Josia laat het Pesach vieren21 2 Kro 35:1-19 En de koning gaf het hele volk bevel: "Vier nu voor jullie Heer God het Pesach zoals het is voorgeschreven in dit boek van het verbond."
22Want sinds de tijd van de richters die aan Israël leiding hadden gegeven was het Pesach nooit meer op die manier gevierd, en evenmin in de tijd van de koningen van Israël en de koningen van Juda.
23Maar in het 18e regeringsjaar van koning Josia werd dit Pesach voor de Heer gevierd in Jeruzalem.
24Ook deed Josia alle waarzeggers uit het land weg en de mensen die geesten raadpleegden, de huisgoden, de gruwelijke afgoden en alle andere walgelijkheden die in Juda en in Jeruzalem werden aangetroffen. Want hij wilde alle bepalingen van de Wet uitvoeren die opgetekend stonden in het boek dat de priester Hilkia in het huis van de Heer had gevonden.
25Vóór hem is er geen koning geweest die zich zoals hij met zijn hele hart, zijn hele ziel en al zijn kracht, helemaal overeenkomstig de Wet van Mozes,23:25 zie Deut 6:5 tot de Heer heeft bekeerd, en ook na hem is er niemand geweest zoals hij.
De koning van Egypte valt Juda aan26 2 Kro 35:20-27 Toch liet de Heer zijn hevige, vlammende toorn tegen Juda niet varen, omdat Manasse Hem vreselijk getergd had.
27De Heer zei: "Ook Juda zal Ik uit mijn tegenwoordigheid wegdoen, net als Israël. En deze stad Jeruzalem die Ik had uitgekozen, en het huis waarvan Ik gezegd had: 'Daar zal mijn naam wonen', zal Ik verwerpen."
28Het overige van de regering van Josia, met al zijn daden, staat opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda.
29Tijdens Josia's regering trok koning Necho van Egypte ten strijde tegen de koning van Assur en rukte op naar de rivier de Eufraat. Koning Josia trok hem tegemoet en werd bij Megiddo bij het eerste treffen door Necho gedood.
30Zijn dienaren vervoerden zijn lijk op een strijdwagen van Megiddo naar Jeruzalem en begroeven hem daar in zijn graf. En de bevolking zalfde Josia's zoon Joahaz en riep hem tot koning uit, als opvolger van zijn vader.
Joahaz, koning van Juda31 2 Kro 36:1-4 Joahaz was 23 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde drie maanden in Jeruzalem. Zijn moeder heette Hamutal, ze was een dochter van Jeremia uit Libna.
32Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Heer, op dezelfde manier als zijn voorvaders.
33Maar na drie maanden zette koning Necho van Egypte hem in Ribla gevangen, in het gebied van Hamat, opdat hij niet meer in Jeruzalem zou regeren. Hij legde het land een schatting op van 100 talenten zilver en 1 talent goud.
34En farao Necho stelde Eljakim, de zoon van Josia, aan als koning van Juda in de plaats van zijn vader Josia en veranderde zijn naam in Jojakim. Maar Joahaz nam hij mee naar Egypte, waar hij stierf.
Jojakim, koning van Juda35 2 Kro 36:5 Jojakim droeg aan de farao het zilver en het goud af, maar om het opgelegde bedrag aan de farao te kunnen betalen legde hij het land een heffing op. Iedereen moest het bedrag betalen waarvoor hij aangeslagen was en zo inde Jojakim het zilver en goud van de bevolking om het aan farao Necho te kunnen afdragen.
36Jojakim was 25 jaar toen hij koning van Juda werd. Hij regeerde elf jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Zebudda, ze was een dochter van Pedaja uit Ruma.
37Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Heer, op dezelfde manier als zijn voorvaders.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.