1Het woord van de Heer dat tot Hosea kwam, de zoon van Beëri, tijdens de regering van Uzzia, Ze werd zwanger en schonk hem een zoon.
4De Heer zei tegen hem: "Noem hem Jizreël, want binnen korte tijd zal Ik het huis van Jehu de gevolgen laten dragen van alle bloedschuld1:4 zie 2 Kon 10:11 in Jizreël en zal Ik een einde maken aan het koninkrijk Israël.
5In die tijd zal Ik Israëls boog breken in het dal van Jizreël."
6Gomer werd opnieuw zwanger en kreeg een dochter. De Heer zei tegen Hosea: "Noem haar Lo-Ruchama, Geen Ontferming, want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis van Israël, maar Ik zal hen wegvoeren.
7Echter, over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen en Ik zal hen redden door hun Heer God. Ik zal hen niet redden door boog of zwaard, door strijd, door paarden of ruiters.
8Toen Lo-Ruchama niet langer borstvoeding kreeg, werd Gomer zwanger en kreeg een zoon.
9De Heer zei: "Noem hem Lo-Ammi, Niet Mijn Volk, want jullie zijn mijn volk niet meer, en Ik ben niet meer van jullie.
10Gen 22:16-17 | Rom 9:26Toch zal het aantal Israëlieten zijn als het zand langs de zee, dat niet gemeten of geteld kan worden. En op dezelfde plaats waar tegen hen gezegd werd: 'Jullie zijn mijn volk niet,' zal tegen hen gezegd worden: 'Kinderen van de levende God.'
11Dan zullen de Judeeërs en de Israëlieten bijeengebracht worden en één hoofd over zich aanstellen. Ze zullen samen opkomen uit het land, want de dag van Jizreël zal een grote dag zijn.
12Zeg tegen de mannen van je volksgenoten: Ammi, Mijn Volk, en tegen de vrouwen: Ruchama, Ontferming."
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.