1De zonen van Ruben, Israëls eerstgeborene – hij was wel de eerstgeborene, maar omdat hij zijn vaders bed ontwijd had, werd zijn eerstgeboorterecht gegeven aan de zonen van Jozef, de zoon van Israël, zodat hij niet als eerstgeborene in het geslachtsregister vermeld wordt.5:1 zie Gen 35:22 | Gen 49:3-4
2Juda werd wel de machtigste van zijn broers en uit hem kwam de heerser van Israël voort, maar het eerstgeboorterecht berustte bij Jozef –
3de zonen van Ruben, Israëls eerstgeborene, zijn Henoch, Pallu, Hezron en Karmi.
4De zoon van Joël was Semaja. Diens zoon was Gog, diens zoon Simeï,
5diens zoon Micha, diens zoon Reaja, diens zoon Baäl,
6diens zoon Beëra, die door koning Tiglat-Pileser van Assur in ballingschap werd weggevoerd. Hij was het stamhoofd van de stam Ruben.
7Verder zijn broers, naar familie ingedeeld, zoals ze naar geboorte staan ingeschreven in de geslachtsregisters, namelijk de familiehoofden Jehiël, Zecharja
8en Bela, de zoon van Azaz, de zoon van Sema, de zoon van Joël. Zij woonden in Aroër en tot aan Nebo en Baäl-Meon.
9In het oosten woonden zij tot aan de rand van de woestijn die zich tot aan de Eufraat uitstrekt, omdat hun veestapel in Gilead zeer groot geworden was.
10Tijdens de regering van Saul voerden ze oorlog tegen de Hagarenen. Toen ze die overwonnen hadden, vestigden zij zich in hun hele woongebied ten oosten van Gilead.
De stam Gad11De stam Gad woonde in het gebied dat grensde aan dat van de stam Ruben, in het land Basan tot aan Salcha.
12Joël was het stamhoofd, Safam stond direct onder hem. Ook Jaënai en Safat woonden in Basan.
13Hun broers, naar hun geslachten ingedeeld, waren Michaël, Mesullam, Scheba, Jorai, Jakan, Zia en Heber, zeven in totaal.
14Zij waren zonen van Abichaïl, de zoon van Huri, de zoon van Jaroa, de zoon van Gilead, de zoon van Michaël, de zoon van Jesisai, de zoon van Jado, de zoon van Buz.
15Ahi, de zoon van Abdiël, de zoon van Guni, was het hoofd van hun families.
16Ze woonden in Gilead, Basan en de omliggende plaatsen, en op alle weidegronden van Saron, tot in de verste uithoeken.
17Zij werden in de geslachtsregisters ingeschreven in de tijd van koning Jotam van Juda en koning Jerobeam van Israël.
18De stammen Ruben en Gad en de halve stam Manasse telden 44.760 weerbare mannen, goed getraind met zwaard en schild en met pijl en boog, ervaren krijgslieden.
19Ze voerden oorlog tegen de Hagarenen Jetur, Nafis en Nodab.
20Doordat ze hulp kregen, wisten ze de Hagarenen en hun bondgenoten te overwinnen. In de strijd hadden ze namelijk tot God geroepen en Hij verhoorde hen, omdat ze op Hem vertrouwden.
21Het vee namen ze mee als buit: 50.000 kamelen, 250.000 schapen en geiten en 2000 ezels; verder 100.000 mensen.
22Er waren veel Hagarenen gesneuveld, omdat God de strijd had gevoerd. Ze gingen in hun gebied wonen, tot ze in ballingschap werden weggevoerd.
De stam Manasse23De helft van de stam Manasse woonde in het land Basan, vanaf Baäl-Hermon tot aan Senir en de Hermonbergen; ze waren zeer talrijk geworden.
24Hun familiehoofden waren Efer, Jiseï, Eliël, Azriël, Jeremia, Hodavja en Jadiël, dappere krijgslieden, mannen van naam onder de familiehoofden.
25Maar ze werden ontrouw aan de God van hun voorvaders, want ze liepen overspelig de goden achterna van de volken die in dat land hadden gewoond en die God voor hen had vernietigd.
26Daarom zette God de geest van koning Pul van Assur – dat is koning Tiglat-Pileser van Assur – ertoe aan de stammen Ruben en Gad en de halve stam Manasse in ballingschap weg te voeren. Hij bracht hen naar Hala, Habor, Hara en de rivier de Gozan,5:26 zie 2 Kon 15:27-29 waar ze tot op de dag van vandaag wonen.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.