1In de buik van de vis bad Jona tot zijn Heer God.
2Hij zei:
"In mijn nood riep ik tot de Heer
en Hij antwoordde mij.
Vanuit de buik van het dodenrijk riep ik
en U hoorde mijn stem.
3U had mij in de diepte geworpen,
in het hart van de zee.
De waterstromen omgaven mij,
uw brekers en golven sloegen over mij heen.
4Ik dacht: 'Ik ben uit uw ogen verdreven;
zal ik ooit nog uw heilige tempel zien?'
5Het water had mij omsloten en bedreigde mijn leven.
De waterdiepte omgaf mij
en zeewier wond zich rond mijn hoofd.
6Ik daalde af tot aan de fundamenten van de bergen,
naar het land dat voor eeuwig zijn grendels achter mij sloot.
Maar U, mijn God,
voerde mijn leven weer omhoog uit de dood.
7Toen mijn leven uit mij wegstroomde,
gingen mijn gedachten uit naar de Heer
en mijn gebed steeg op tot U in uw heilige paleis.
8Wie zich met valse goden inlaten,
verlaten Hem die barmhartig is.
9Maar ik zal U met lofliederen danken,
aan U de gelofteoffers brengen die ik heb toegezegd.
Redding komt van de Heer."
10Toen sprak de Heer tot de vis en de vis spuugde Jona uit op het droge.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.