1Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste woont,
staat onder bescherming van de Almachtige.
2Ik zeg tegen de Heer:
"Mijn schuilplaats, mijn burcht,
mijn God op wie ik vertrouw."
3Want Hij zal je redden uit het net van de vogelvanger
en van de dodelijke pest.
4Hij zal je met zijn vleugels bedekken,
onder zijn wieken vind je bescherming.
Zijn trouw is een schild en een pantser.
5Je hoeft niet te vrezen voor de verschrikking van de nacht,
niet voor de pijl die overdag op je af vliegt,
6niet voor de pest die in de duisternis rondwaart,
niet voor het onheil dat midden op de dag toeslaat.
7Al sneuvelen er duizend naast je,
ja, tienduizend aan je rechterhand,
jou zal niets overkomen.
8Je zult het alleen zien gebeuren
en de vergelding aan de goddelozen zien.
9Want U, Heer, bent mijn schuilplaats.
Wanneer je de Allerhoogste tot je burcht maakt,
10zal geen kwaad je overkomen,
geen onheil zal je woning naderen,
11want Hij zal zijn engelen opdracht geven
jou te beschermen, waar je ook gaat.
12Hun handen zullen je dragen,
opdat je je voet aan geen steen stoten zult.
13Leeuw en adder zul je vertrappen,
leeuw en slang vermorzel je.
14"Omdat hij veel van Mij houdt, zal Ik hem redden.
Ik zal hem beschermen, omdat hij mijn naam kent.
15Wanneer hij Mij aanroept, zal Ik hem verhoren,
in de nood zal Ik bij hem zijn.
Ik zal hem redden en hem aanzien geven.
16Ik zal hem zegenen met een lang leven
en Ik zal hem laten zien dat God redt."
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.