1"Het volk dat in duisternis wandelt, ziet een stralend licht. Over hen die in het land van diepe duisternis wonen, in de schaduw van de dood, straalt een licht.
2U hebt dit volk talrijk gemaakt en het grote blijdschap gegeven. Ze zullen juichen in uw tegenwoordigheid, zoals er vreugde is bij de oogst en er gejuicht wordt bij het verdelen van de buit.
3Want het juk dat op hen drukte, de stangen op hun schouders en de stok van hun slavendrijver hebt U verbrijzeld, zoals in de tijd van de Midianieten.9:3 zie Rich 7:1-22
4Alle dreunend stampende laarzen en met bloed bevlekte kleren worden verbrand, verteerd door het vuur.
5Want er is voor ons een Kind geboren: er is ons een Zoon gegeven en de heerschappij rust op zijn schouders. Men noemt Hem Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst.
6Aan de grootheid van zijn heerschappij op de troon van David en aan de vrede zal geen einde komen. Hij zal zijn heerschappij vestigen en bestendigen door recht en gerechtigheid, nu en tot in eeuwigheid. De vurige inzet van de Heer van de hemellegers zal dat bewerken."
Gods straf over Israël7"De Heer heeft een woord naar Jakob gezonden, het komt neer op Israël.
8Dit hele volk zal het weten: Efraïm en de inwoners van Samaria, die nu zo hoogmoedig en arrogant zeggen:
9'Kleistenen muren zijn ingestort, maar we zullen ze herbouwen met gehouwen steen. De wilde vijgenbomen zijn omgehakt, maar we zullen ze vervangen door ceders.'
10Maar de Heer zal Rezins tegenstanders tegen Israël opzetten. Hij zal zijn vijanden verzamelen,
11de Arameeërs van de ene kant, de Filistijnen van de andere kant en samen verslinden ze Israël met een paar happen. Maar ondanks dit alles is zijn toorn nog niet bekoeld en zijn hand blijft opgeheven.
12Want dit volk keert nog steeds niet terug naar Hem die het straft. Ze zoeken de Heer van de hemellegers niet.
13Daarom zal de Heer op één dag in Israël de kop en de staart afsnijden, de palmtak en de rietstengel.
14De oudsten en aanzienlijken zijn de kop, en de profeten die leugens verkondigen zijn de staart.
15Want de leiders van dit volk zijn misleiders, en degenen die door hen geleid worden, gaan te gronde.
16Daarom verheugt de Heer Zich niet over hun jongeren, en over hun weeskinderen en hun weduwen zal Hij Zich niet ontfermen, want alles en iedereen is goddeloos en bedrijft kwaad, en iedereen spreekt dwaasheid. Vanwege dit alles is zijn toorn nog niet bekoeld en zijn hand blijft opgeheven.
17Want de goddeloosheid grijpt als een vuur om zich heen, doornstruiken en distels verbranden. Daarna zal het vuur het struikgewas van het woud in brand zetten en in rookwolken doen opgaan.
18Door de verontwaardiging van de Heer van de hemellegers wordt het land verduisterd en het volk wordt voedsel voor het vuur.
19Geen mens zal een ander nog ontzien: men bijt rechts, maar de honger blijft; men verscheurt links, maar wordt niet verzadigd. Ieder verslindt zijn eigen vlees en bloed.
20Manasse verscheurt Efraïm en Efraïm verscheurt Manasse, en samen keren ze zich tegen Juda. Vanwege dit alles is zijn toorn nog niet bekoeld en zijn hand blijft opgeheven."
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.