1En het geschiedde, als Hij gekomen was in het huis van een der oversten der farizeeën, op den sabbat, om brood te eten, dat zij Hem waarnamen.
2En ziet, er was een zeker waterzuchtig mens voor Hem.
3En Jezus, antwoordende, zeide tot de wetgeleerden en farizeeën, en sprak: Is het ook geoorloofd op den sabbat gezond te maken?
4Maar zij zwegen stil. En Hij nam hem, en genas hem, en liet hem gaan.
5En Hij, hun antwoordende, zeide:
29Opdat niet misschien, als hij het fondament gelegd heeft, en niet kan voleindigen, allen, die het zien, hem beginnen te bespotten,
30Zeggende: Deze mens heeft begonnen te bouwen, en heeft niet kunnen voleindigen.
31Of wat koning, gaande naar den krijg, om tegen een anderen koning te slaan, zit niet eerst neder, en beraadslaagt, of hij machtig is met tien duizend te ontmoeten dengene, die met twintig duizend tegen hem komt?
32Anderszins zendt hij gezanten uit, terwijl diegene nog verre is, en begeert, hetgeen tot vrede dient.
33Alzo dan een iegelijk van u, die niet verlaat alles, wat hij heeft, die kan Mijn discipel niet zijn.
34 Matt. 5:13. Mark. 9:50. Het zout is goed; maar indien het zout smakeloos geworden is, waarmede zal het smakelijk gemaakt worden?
35Het is noch tot het land, noch tot den mesthoop bekwaam; men werpt het weg. Wie oren heeft, om te horen, die hore.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.