2 KONINGEN 24 - States General Version (edition Jongbloed 1995)(SVV)

Nebukadnézar trekt tegen Juda op

1In 2 Kron. 36:6.zijn dagen toog Nebukadnézar, de koning van Babel, op, en Jójakim werd zijn knecht drie jaren; daarna keerde hij zich om, en rebelleerde tegen hem.

2En de HEERE zond tegen hem de benden der Chaldeeën, en de benden der Syriërs, en de benden der Moabieten, en de benden der kinderen Ammons, en zond hen tegen Juda, om dat te verderven, 2 Kon. 20:17. 23:27.naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst Zijner knechten, de profeten.

3Zekerlijk geschiedde dit naar het bevel des HEEREN tegen Juda, dat Hij hen van Zijn aangezicht wegdeed, om de zonden van Manasse, naar alles, wat hij gedaan had;

4Als ook om het onschuldig bloed, dat hij vergoten had, zodat hij Jeruzalem met onschuldig bloed vervuld had; daarom wilde de HEERE niet vergeven.

5Het overige nu der geschiedenissen van Jójakim, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?

6En Jójakim ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Jójachin werd koning in zijn plaats.

7De koning nu van Egypte toog voortaan niet meer uit zijn land; want de koning van Babel had, van de rivier van Egypte af tot aan de rivier Frath, ingenomen al wat van den koning van Egypte was.

Jójachin koning van Juda

8Jójachin was achttien jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Nehústa, een dochter van Elnáthan, van Jeruzalem.

9En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader gedaan had.

10Te Dan. 1:1.dier tijd togen de knechten van Nebukadnézar, den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd.

11Zelfs kwam Nebukadnézar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten die belegerden.

12Toen ging Jójachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar zijner regering.

13 2 Kron. 20:17. Jes. 39:6. En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten af, die Sálomo, de koning van Israël, in den tempel des HEEREN gemaakt had, gelijk als de HEERE gesproken had.

14En hij voerde gans Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangenen, en alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des lands.

15 2 Kron. 36:10. Esth. 2:6. Zo voerde hij Jójachin weg naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel;

16En Jer. 52:28.alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden tot een duizend, en alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel.

17En de Jer. 37:1. 52:1.koning van Babel maakte Mattánja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekía.

Zedekía laatste koning van Juda

18Zedekía was een en twintig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamútal, een dochter van Jeremía, van Libna.

19En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat Jójakim gedaan had.

20Want het geschiedde, om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. En Zedekía rebelleerde tegen den koning van Babel.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help