1Een lied Hammaälôth. Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijn jeugd af, zegge nu Israël;
2Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht.
3Ploegers hebben op mijn rug geploegd; zij hebben hun voren lang getogen.
4De HEERE, Die rechtvaardig is, heeft de touwen der goddelozen afgehouwen.
5Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen, die Sion haten.
6 Job 8:12. 40:10. Laat hen worden als gras op de daken, hetwelk verdort, eer men het uittrekt;
7Waarmede de maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm;
8En die voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des HEEREN zij bij u! Wij zegenen ulieden in den Naam des HEEREN.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.