1En de koning Sálomo had Deut. 17:17.veel vreemde vrouwen lief, en dat benevens de dochter van Faraö: Moabietische, Ammonietische, Edomietische, Sidonische, Hethietische;
2Van die volken, waarvan de HEERE gezegd had tot de kinderen Israëls: Ex. 34:16. Deut. 7:3.Gijlieden zult tot hen niet ingaan, en zij zullen tot u niet inkomen; zij zouden zekerlijk uw hart achter hun goden neigen; aan deze hing Sálomo met liefde.
3En hij had zevenhonderd vrouwen, vorstinnen, en driehonderd bijwijven; en zijn vrouwen neigden zijn hart.
4Want het geschiedde in den tijd van Sálomo's ouderdom, dat zijn vrouwen zijn hart achter andere goden neigden; dat zijn hart niet volkomen was met den HEERE, zijn God, gelijk het hart van zijn vader David.
5Want Sálomo wandelde Richt. 2:13. 2 Kon. 23:13.Astoreth, den god der Sidoniërs, na, en Milchom, het verfoeisel der Ammonieten.
6Alzo deed Sálomo dat kwaad was in de ogen des HEEREN; en volhardde niet den HEERE te volgen, gelijk zijn vader David.
7 2 Kon. 23:13. Toen bouwde Sálomo een hoogte voor Kamos, het verfoeisel der Moabieten, op den berg, die voor Jeruzalem is, en voor Molech, het verfoeisel der kinderen Ammons.
8En alzo deed hij voor al zijn vreemde vrouwen, die haar goden rookten en offerden.
9Daarom vertoornde Zich de HEERE tegen Sálomo, omdat hij zijn hart geneigd had van den HEERE, den God Israëls, 1 Kon. 3:5. 9:2.Die hem tweemaal verschenen was.
10 1 Kon. 6:12. En hem van deze zaak geboden had, dat hij andere goden niet zou nawandelen; doch hij hield niet, wat de HEERE geboden had.
11Daarom zeide de HEERE tot Sálomo: Dewijl dit bij u geschied is, dat gij niet hebt gehouden Mijn verbond en Mijn inzettingen, die Ik u geboden heb; 1 Kon. 12:15.Ik zal gewisselijk dit koninkrijk van u scheuren, en datzelve uw knecht geven.
12In uw dagen nochtans zal Ik dat niet doen, om uws vaders Davids wil, van de hand uws zoons zal Ik het scheuren.
13Doch Ik zal het gehele koninkrijk niet afscheuren; een stam zal Ik uw zoon geven, om Mijns knechts Davids wil, en om Jeruzalems wil, dat Ik verkoren heb.
De vijanden van Sálomo14Zo verwekte de HEERE Sálomo een tegenpartijder, Hadad, den Edomiet; hij was van des konings zaad in Edom.
15Want 2 Sam. 8:14. 1 Kron. 18:12, 13.het was geschied, als David in Edom was, toen Joab, de krijgsoverste, optoog, om de verslagenen te begraven, dat hij al wat mannelijk was in Edom sloeg;
16Want Joab bleef aldaar zes maanden, met het ganse Israël, totdat hij al wat mannelijk was in Edom uitgeroeid had.
17Doch Hadad was ontvloden, hij en enige Edomietische mannen uit zijns vaders knechten met hem, om in Egypte te komen; Hadad nu was een klein jongsken.
18En zij maakten zich op van Midian, en kwamen tot Paran; en namen met zich mannen van Paran, en kwamen in Egypte tot Faraö, den koning van Egypte, die hem een huis gaf, en hem voeding toezeide, en hem een land gaf.
19En Hadad vond grote genade in de ogen van Faraö, zodat hij hem tot een vrouw gaf de zuster zijner huisvrouw, de zuster van Táchpenes, de koningin.
20En de zuster van Táchpenes baarde hem zijn zoon Genúbath, denwelken Táchpenes optoog in het huis van Faraö; zodat Genúbath in het huis van Faraö was, onder de zonen van Faraö.
21Toen nu Hadad in Egypte hoorde, dat David met zijn vaderen ontslapen, en dat Joab, de krijgsoverste, dood was, zeide Hadad tot Faraö: Laat mij gaan, dat ik in mijn land trekke.
22Doch Faraö zeide: Maar wat ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij in uw land zoekt te trekken? En hij zeide: Niets, maar laat mij evenwel gaan.
23 2 Sam. 8:3. 10:18. Ook verwekte God hem een wederpartijder, Rezon, den zoon van Eljáda, die gevloden was van zijn heer Hadad-ezer, den koning van Zoba,
24Tegen welken hij ook mannen vergaderd had, en werd overste ener bende, 2 Sam. 8:3.als David die doodde; en getrokken zijnde naar Damaskus, woonden zij aldaar, en regeerden in Damaskus.
25En hij was Israëls tegenpartijder al de dagen van Sálomo, en dat benevens het kwaad, dat Hadad deed; want hij had een afkeer van Israël, en hij regeerde over Syrië.
Jeróbeam door Ahía het koninkrijk van Israël toegezegd26Daartoe 2 Kron. 13:6.Jeróbeam, de zoon van Nebat, een Efrathiet van Zeréda, Sálomo's knecht (wiens moeders naam was Zerúa, een weduwvrouw), hief ook de hand op tegen den koning.
27Dit is nu de zaak, waarom hij de hand tegen den koning ophief. Sálomo bouwde Millo, en sloot de breuk der stad van zijn vader David toe.
28En de man Jeróbeam was een dapper held. Toen Sálomo dezen jongeling zag, dat hij arbeidzaam was, zo stelde hij hem over al den last van het huis van Jozef.
29Het geschiedde nu te dier tijd, als Jeróbeam uit Jeruzalem uitging, dat de profeet Ahía, de Siloniet, hem op den weg vond, en hij zich een nieuw kleed aangedaan had, en zij beiden alleen op het veld waren;
30Zo vatte Ahía het nieuwe kleed, dat aan hem was, en scheurde het, in twaalf stukken.
31En hij zeide tot Jeróbeam: Neem u tien stukken; want alzo zegt de HEERE, de God Israëls: 1 Sam. 15:28.Zie, Ik zal het koninkrijk van de hand van Sálomo scheuren, en u tien stammen geven.
32Maar een stam zal hij hebben, om Mijns knechts Davids wil, en om Jeruzalems wil, de stad, die Ik verkoren heb uit alle stammen van Israël.
33Daarom dat zij Mij verlaten, en zich nedergebogen hebben voor Astoreth, den god der Sidoniërs, Kamos, den god der Moabieten, en Milchom, den god der kinderen Ammons; en niet gewandeld hebben in Mijn wegen, om te doen wat recht is in Mijn ogen, te weten Mijn inzettingen en Mijn rechten; gelijk zijn vader David.
34Doch niets van dit koninkrijk zal Ik uit zijn hand nemen; maar Ik stel hem tot een vorst al de dagen zijns levens, om Mijns knechts Davids wil, dien Ik verkoren heb, die Mijn geboden en Mijn inzettingen gehouden heeft.
35Maar uit de hand zijns zoons zal Ik het koninkrijk nemen; en Ik zal u daarvan tien stammen geven.
36En zijn zoon zal Ik een stam geven; 1 Kon. 15:4. Ps. 132:17.opdat Mijn knecht David altijd een lamp voor Mijn aangezicht hebbe in Jeruzalem, de stad, die Ik Mij verkoren heb, om Mijn Naam daar te stellen.
37Zo zal Ik u nemen, en gij zult regeren over al wat uw ziel zal begeren; en gij zult koning zijn over Israël.
38En het zal geschieden, zo gij horen zult al wat Ik u zal gebieden, en in Mijn wegen zult wandelen, en doen wat recht in Mijn ogen is, houdende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als Mijn knecht David gedaan heeft; dat Ik met u zal zijn, en u een bestendig huis bouwen, gelijk als Ik David gebouwd heb, en zal u Israël geven.
39En Ik zal om diens wil het zaad van David verootmoedigen; nochtans niet altijd.
40Daarom zocht Sálomo Jeróbeam te doden; maar Jeróbeam maakte zich op, en vlood in Egypte, tot Sisak, den koning van Egypte, en was in Egypte, totdat Sálomo stierf.
Dood van Sálomo41Het 2 Kron. 9:29.overige nu der geschiedenissen van Sálomo, en al wat hij gedaan heeft, en zijn wijsheid, is dat niet geschreven in het boek der geschiedenissen van Sálomo?
42De tijd nu, dien Sálomo te Jeruzalem over het ganse Israël regeerde, 2 Kron. 9:30.was veertig jaar.
43Daarna ontsliep Sálomo met zijn vaderen, en werd begraven in de stad van zijn vader David; en Rehábeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.