JESAJA 36 - States General Version (edition Jongbloed 1995)(SVV)

Jeruzalem door Sanherib belegerd

1En het geschiedde in het veertiende jaar van den koning Hizkía, dat Sanherib, de koning van Assyrië, optoog tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.

2En de koning van Assyrië zond Rabsake van Lachis naar Jeruzalem tot den koning Hizkía, met een zwaar heir; en hij stond aan den watergang des oppersten vijvers, aan den hogen weg van het veld des vollers.

3Toen ging tot hem uit Eljakim, de zoon van Hilkía, de hofmeester, en Sebna, de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier.

4En Rabsake zeide tot hen: Zegt nu tot Hizkía: Zo zegt de grote koning, de koning van Assyrië: Wat vertrouwen is dit, waarmede gij vertrouwt;

5Ik mocht zeggen (doch het is een woord der lippen): Er is raad en macht tot den oorlog; op wien vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert?

6Zie, gij vertrouwt op dien Ezech. 29:6, 7.gebrokenen rietstaf, op Egypte; op denwelken zo iemand leunt, zo zal hij in zijn hand gaan en die doorboren; alzo is Faraö, de koning van Egypte, al dengenen, die op hem vertrouwen.

7Maar zo gij tot mij zegt: Wij vertrouwen op den HEERE, onzen God; is Hij Die niet, Wiens hoogten en Wiens altaren Hizkía weggenomen heeft, en tot Juda en tot Jeruzalem gezegd heeft: Voor dit altaar zult gij u nederbuigen?

8Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrië; en ik zal u twee duizend paarden geven, zo gij voor u de ruiters daarop zult kunnen geven.

9Hoe zoudt gij dan het aangezicht van een enigen vorst, van de geringste knechten mijns heren, afkeren? Maar gij vertrouwt op Egypte, om de wagenen en om de ruiteren.

10En nu ben ik zonder den HEERE opgetogen tegen dit land, om dat te verderven. De HEERE heeft tot mij gezegd: Trek op tegen dat land, en verderf het.

11Toen zeide Eljakim, en Sebna, en Joah tot Rabsake: Spreek toch tot uw knechten in het Syrisch, want wij verstaan het wel; en spreek niet met ons in het Joods, voor de oren des volks, dat op den muur is.

12Maar Rabsake zeide: Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u gezonden, om deze woorden te spreken? Is het niet tot de mannen, die op den muur zitten, dat zij met ulieden hun drek eten, en hun water drinken zullen?

13Alzo stond Rabsake, en riep met luider stem in het Joods, en zeide: Hoort de woorden des groten konings, des konings van Assyrië!

14Alzo zegt de koning: Dat Hizkía u niet bedriege, want hij zal u niet kunnen redden.

15Daartoe, dat Hizkía u niet doe vertrouwen op den HEERE, zeggende: De HEERE zal ons zekerlijk redden; deze stad zal niet in de hand des konings van Assyrië gegeven worden.

16Hoort naar Hizkía niet; want alzo zegt de koning van Assyrië: Handelt met mij door een geschenk, en komt tot mij uit, en eet, een ieder van zijn wijnstok, en een ieder van zijn vijgeboom, en drinkt een ieder het water zijns bornputs;

17Totdat ik kom en u haal in een land, als ulieder land is, een land van koren en most, een land van brood en van wijngaarden.

18Dat Hizkía ulieden niet verleide, zeggende: De HEERE zal ons redden; hebben de goden der volken, een ieder zijn land, gered uit de hand des konings van Assyrië?

19Waar zijn de goden van Hamath en Arpad? Waar zijn de goden van Sefarváïm? Hebben zij ook Samaria van mijn hand gered?

20Welke zijn ze onder al de goden dezer landen, die hun land uit mijn hand gered hebben, dat de HEERE Jeruzalem uit mijn hand zou redden?

21Doch zij zwegen stil, en antwoordden hem niet een woord; want het gebod des konings was, zeggende: Gij zult hem niet antwoorden.

22Toen kwam Eljakim, de zoon van Hilkía, de hofmeester, en Sebna, de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier, tot Hizkía met gescheurde klederen; en zij gaven hem de woorden van Rabsake te kennen.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help