2 KRONIEKEN 11 - States General Version (edition Jongbloed 1995)(SVV)

Regering van Rehábeam

1Toen 1 Kon. 12:21.nu Rehábeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde hij het huis van Juda en Benjamin, eenhonderd en tachtig duizend, uitgelezenen, geoefend ten oorlog, om tegen Israël te strijden, opdat hij het koninkrijk weder aan Rehábeam bracht.

2Doch het woord des HEEREN geschiedde tot Semája, den man Gods, zeggende:

3Zeg tot Rehábeam, den zoon van Sálomo, den koning van Juda, en tot het ganse Israël in Juda en Benjamin, zeggende:

4Zo zegt de HEERE: 1 Kon. 12:24.Gij zult niet optrekken, noch strijden tegen uw broederen; een ieder kere weder tot zijn huis, want deze zaak is van Mij geschied. En zij hoorden de woorden des HEEREN, en zij keerden weder van tegen Jeróbeam te trekken.

5Rehábeam nu woonde te Jeruzalem; en hij bouwde steden tot vastigheden in Juda.

6Hij bouwde nu Bethlehem, en Etham, en Thekóa,

7En Beth-Zur, en Socho, en Adullam,

8En Gath, en Marésa, en Zif,

9En Adoráïm, en Lachis, en Azéka,

10En Zóra, en Ajálon, en Hebron; dewelke in Juda en in Benjamin de vaste steden waren.

11En hij sterkte deze vastigheden, en legde oversten daarin, en schatten van spijs, en olie, en wijn;

12En in elke stad rondassen en spiesen, en sterkte ze gans zeer; zo was Juda, en Benjamin zijne.

13Daartoe de priesteren en de Levieten, die in het ganse Israël waren, stelden zich bij hem uit al hun landpalen.

14Want de Levieten verlieten hun voorsteden en hun bezitting, en kwamen in Juda en in Jeruzalem; want 2 Kron. 13:9.Jeróbeam en zijn zonen hadden hen verstoten, van het priesterdom des HEEREN te mogen bedienen.

15En 1 Kon. 12:31.hij had zich priesteren gesteld voor de hoogte, en voor de duivelen, en voor de kalveren, die hij gemaakt had.

16Na die kwamen ook uit alle stammen van Israël te Jeruzalem, die hun hart begaven, om den HEERE, den God Israëls, te zoeken, dat zij den HEERE, den God hunner vaderen, offerande deden.

17Alzo sterkten zij het koninkrijk van Juda, en bekrachtigden Rehábeam, den zoon van Sálomo, drie jaren; want drie jaren wandelden zij in den weg van David, en Sálomo.

18En Rehábeam nam zich, benevens Máhalath, de dochter van Jerimôth, den zoon van David, ter vrouwe Abiháïl, de dochter van Elíab, den zoon van Isaï,

19Dewelke hem zonen baarde, Jeüs, en Semária, en Zaham.

20En na haar nam hij 1 Kon. 15:2.Máächa, de dochter van Absalom; deze baarde hem Abía, en Attai, en Ziza, en Selómith.

21En Rehábeam had Máächa, Absaloms dochter, liever dan al zijn vrouwen en zijn bijwijven; want hij had achttien vrouwen genomen, en zestig bijwijven; en hij gewon acht en twintig zonen en zestig dochteren.

22En Rehábeam stelde Abía, den zoon van Máächa, tot een hoofd, om een overste te zijn onder zijn broederen; want het was om hem koning te maken.

23En hij handelde verstandelijk, dat hij van al zijn zonen, door alle landen van Juda en Benjamin, in alle vaste steden verspreidde, denwelken hij spijze gaf in overvloed; en hij begeerde de veelheid van vrouwen.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help