1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Scheminîth.
2Behoud, o HEERE; want Jes. 57:1.de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen.
3Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart.
4De HEERE snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong.
5Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons?
6Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast.
7 2 Sam. 22:31. Ps. 18:31. 119:140. Spr. 30:5. De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal.
8Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid.
9De goddelozen draven rondom, wanneer de snoodsten van des mensenkinderen verhoogd worden.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.