1 KONINGEN 15 - States General Version (edition Jongbloed 1995)(SVV)

Abíam koning van Juda

1In 2 Kron. 13:1.het achttiende jaar nu van den koning Jeróbeam, den zoon van Nebat, werd Abíam koning over Juda.

2 2 Kron. 13:2. Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Máächa, een dochter van Abísalom.

3En hij wandelde in al de zonden zijns vaders, die hij vóór hem gedaan had; en zijn hart was niet volkomen met den HEERE, zijn God, gelijk het hart van zijn vader David.

4Maar om Davids wil, gaf de HEERE, zijn God, hem 1 Kon. 11:36.een lamp in Jeruzalem, verwekkende zijn zoon na hem, en bevestigende Jeruzalem.

5Omdat David gedaan had wat recht was in de ogen des HEEREN, en niet geweken was van alles, wat Hij hem geboden had, al de dagen zijns levens, dan alleen 2 Sam. 11:4, 15. 12:9.in de zaak van Uría, den Hethiet.

6En er was krijg geweest tussen Rehábeam en tussen Jeróbeam, al de dagen zijns levens.

7Het overige nu der geschiedenissen van Abíam, en alles, wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? Er was ook krijg tussen Abíam en tussen Jeróbeam.

8En Abíam ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids; en 2 Kron. 14:1.Asa, zijn zoon, regeerde in zijn plaats.

Asa koning van Juda

9In het twintigste jaar van Jeróbeam, den koning van Israël, werd Asa koning over Juda.

10En hij regeerde een en veertig jaren te Jeruzalem, en de naam zijner moeder was Máächa, een dochter van Abísalom.

11En Asa deed wat recht was in de ogen des HEEREN, gelijk zijn vader David.

12Want hij nam weg 1 Kon. 22:47.de schandjongens uit het land, en deed weg al de drekgoden, die zijn vaders gemaakt hadden.

13 2 Kron. 15:16. Ja, zelfs zijn moeder Máächa zette hij ook af, dat zij geen koningin ware, omdat zij een afgrijselijken afgod in een bos gemaakt had; ook roeide Asa uit haar afgrijselijken afgod, en verbrandde hem aan de beek Kidron.

14De hoogten werden wel niet weggenomen; nochtans was het hart van Asa volkomen met den HEERE, al zijn dagen.

15En hij bracht in het huis des HEEREN Lev. 5:15.de geheiligde dingen zijns vaders, en zijn geheiligde dingen, zilver, en goud, en vaten.

16En er was krijg tussen Asa en tussen Báësa, den koning van Israël, al hun dagen.

17Want 2 Kron. 16:1.Báësa, de koning van Israël, toog op tegen Juda, en bouwde Rama; opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda.

18Toen nam Asa al het zilver en goud, dat overgebleven was in de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings, en gaf ze in de hand zijner knechten; en de koning Asa zond ze 1 Kon. 20:1. 2 Kron. 16:2 enz.tot Benhadad, den zoon van Tabrimmon, den zoon van Hézion, den koning van Syrië, die te Damaskus woonde, zeggende:

19Er is een verbond tussen mij en tussen u, tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u een geschenk, zilver en goud; ga heen, maak uw verbond te niet met Báësa, den koning van Israël, dat hij aftrekke van tegen mij.

20En Benhadad hoorde naar den koning Asa, en zond de oversten der heiren, die hij had, tegen de steden van Israël; en sloeg Ijon, en Dan, en Abel Beth-Máächa, en het ganse Cinnerôth, met het ganse land Nafthali.

21En het geschiedde, als Báësa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen, en hij bleef te Thirza.

22Toen liet de koning Asa door gans Juda uitroepen (niemand was vrij), dat zij de stenen van Rama, en het hout daarvan, zouden wegdragen, waarmede Báësa gebouwd had; en de koning Asa bouwde daarmede Geba-Benjamins, en Mizpa.

23Het overige nu van alle geschiedenissen van Asa, en al zijn macht, en al wat hij gedaan heeft, en de steden, die hij gebouwd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? Doch in den tijd zijns ouderdoms werd hij krank aan zijn voeten.

24En 2 Kron. 16:13.Asa ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven met zijn vaderen, in de stad van zijn vader David; en 2 Kron. 17:1.zijn zoon Jósafat werd koning in zijn plaats.

Báësa koning van Israël

25Nadab nu, de zoon van Jeróbeam, werd koning over Israël, in het tweede jaar van Asa, den koning van Juda; en hij regeerde twee jaren over Israël.

26En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg zijns vaders, en in zijn zonde, waarmede hij Israël had doen zondigen.

27En Báësa, de zoon van Ahía, van het huis van Issaschar, maakte een verbintenis tegen hem, en Báësa sloeg hem te Gíbbethon, hetwelk der Filistijnen is, als Nadab en gans Israël Gíbbethon belegerden.

28En Báësa doodde hem, in het derde jaar van Asa, den koning van Juda, en werd koning in zijn plaats.

29Het geschiedde nu, als hij regeerde, dat hij het ganse huis van Jeróbeam sloeg; hij liet niets over van Jeróbeam, wat adem had, totdat hij hem verdelgd had, 1 Kon. 14:10, 14.naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahía, den Siloniet;

30Om de zonden van Jeróbeam, die zondigde, en die Israël zondigen deed, en om zijn terging, waarmede hij den HEERE, den God Israëls, getergd had.

31Het overige nu der geschiedenissen van Nadab, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?

32En er was oorlog tussen Asa en tussen Báësa, den koning van Israël, al hun dagen.

33In het derde jaar van Asa, koning van Juda, werd Báësa, de zoon van Ahía, koning over gans Israël, te Thirza, en regeerde vier en twintig jaren.

34En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg van Jeróbeam, en in zijn zonde, waarmede hij Israël had doen zondigen.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help