1Hoort nu, wat de HEERE zegt: Maak u op, twist met de bergen, en laat de heuvelen uw stem horen.
2Hoort, gij bergen! den twist des HEEREN, mitsgaders gij sterke fondamenten der aarde! want de Hos. 4:1.HEERE heeft een twist met Zijn volk, en Hij zal Zich met Israël in recht begeven.
3O Mijn volk! wat heb Ik u gedaan, en waarmede heb Ik u vermoeid? Betuig tegen Mij.
4Immers heb Ik u uit Ex. 12:51. 14:30.Egypteland opgevoerd, en u uit het diensthuis verlost; en Ik heb voor uw aangezicht henen gezonden Mozes, Aäron en Mirjam.
5Mijn volk! gedenk toch wat Num. 22:5. 23:7.Balak, de koning van Moab, beraadslaagde, en wat hem Bíleam, de zoon van Beor, antwoordde; en wat geschied is van Num. 25.Sittim af tot Joz. 5.Gilgal toe, opdat gij de gerechtigheden des HEEREN kent.
6Waarmede zal ik den HEERE tegenkomen, en mij bukken voor den hogen God? Zal ik Hem tegenkomen met brandofferen, met eenjarige kalveren?
7Zou de HEERE een welgevallen hebben aan duizenden van rammen, aan tien duizenden van oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding, de vrucht mijns buiks voor de zonde mijner ziel?
8Hij heeft u bekend gemaakt, o mens! wat goed is; en wat Deut. 10:12.eist de HEERE van u, dan recht te doen, en weldadigheid lief te hebben, en ootmoediglijk te wandelen met uw God?
9De stem des HEEREN roept tot de stad (want Uw Naam ziet het wezen): Hoort de roede, en wie ze besteld heeft!
10Zijn er niet nog, in eens ieders goddelozen huis, schatten der goddeloosheid en een schaarse efa, dat te verfoeien is?
11Zou Ik rein zijn, met een goddeloze Hos. 12:8.weegschaal en met een zak van bedriegelijke weegstenen?
12Dewijl haar rijke lieden vol zijn van geweld, en haar inwoners leugen spreken, en haar tong Jer. 9:8.bedriegelijk is in haar mond;
13Zo zal Ik u ook krenken, u slaande, en verwoestende om uw zonden.
14Gij zult Hos. 4:10.eten, maar niet verzadigd worden, en uw nederdrukking zal in het midden van u zijn; en gij zult aangrijpen, maar niet wegbrengen, en wat gij zult wegbrengen, zal Ik aan het zwaard overgeven.
15Gij zult Deut. 28:38. Haggaï 1:6.zaaien, maar niet maaien; gij zult olijven treden, maar u met olie niet zalven, en most, maar geen wijn drinken.
16Want de inzettingen van 1 Kon. 16:25, 26.Omri worden onderhouden, en het ganse werk van het huis van 1 Kon. 16:30 enz.Achab; en gij wandelt in derzelver raadslagen; opdat Ik u stelle tot verwoesting, en haar inwoners tot aanfluiting; alzo zult gij de smaadheid Mijns volks dragen.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.