2 KONINGEN 2 - States General Version (edition Jongbloed 1995)(SVV)

Elía's hemelvaart

1Het geschiedde nu, als de HEERE Elía met een onweder ten hemel opnemen zou, dat Elía met Elísa ging van Gilgal.

2En Elía zeide tot Elísa: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Beth-El gezonden. Maar Elísa zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo gingen zij af naar Beth-El.

3Toen gingen de zonen der profeten, die te Beth-El waren, tot Elísa uit, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil.

4En Elía zeide tot hem: Elísa, blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo kwamen zij te Jericho.

5Toen traden de zonen der profeten, die te Jericho waren, naar Elísa toe, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil.

6En Elía zeide tot hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! En zij beiden gingen henen.

7En vijftig mannen van de zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover van verre; en die beiden stonden aan de Jordaan.

8Toen nam Elía zijn mantel, en wond hem samen, en sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld; en zij beiden gingen er door op het droge.

9Het geschiedde nu, als zij overgekomen waren, dat Elía zeide tot Elísa: Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen worde. En Elísa zeide: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn!

10En hij zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van bij u weggenomen worde, het zal u alzo geschieden; doch zo niet, het zal niet geschieden.

11En het gebeurde, als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen met vurige paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elía met een onweder ten hemel.

12En Elísa zag het, en hij riep: 2 Kon. 13:14.Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren! En hij zag hem niet meer; en hij vatte zijn klederen en scheurde ze in twee stukken.

13Hij hief ook Elía's mantel op, die van hem afgevallen was, en keerde weder, en stond aan den oever van de Jordaan.

Elísa volgt Elía op

14En hij nam den mantel van Elía, die van hem afgevallen was, en sloeg het water, en zeide: Waar is de HEERE, de God van Elía? Ja, Dezelve? En hij sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld, en Elísa ging er door.

15Als nu de kinderen der profeten, die tegenover te Jericho waren, hem zagen, zo zeiden zij: De geest van Elía rust op Elísa; en zij kwamen hem tegemoet, en bogen zich voor hem neder ter aarde.

16En zij zeiden tot hem: Zie nu, er zijn bij uw knechten vijftig dappere mannen; laat hen toch heengaan, en uw heer zoeken, of niet misschien de Geest des HEEREN hem opgenomen, en op een der bergen, of in een der dalen hem geworpen heeft. Doch hij zeide: Zendt niet.

17Maar zij hielden bij hem aan tot schamens toe; en hij zeide: Zendt. En zij zonden vijftig mannen, die drie dagen zochten, doch hem niet vonden.

18Toen kwamen zij weder tot hem, daar hij te Jericho gebleven was; en hij zeide tot hen: Heb ik tot ulieden niet gezegd: Gaat niet?

19En de mannen der stad zeiden tot Elísa: Zie toch, de woning dezer stad is goed, gelijk als mijn heer ziet; maar het water is kwaad, en het land onvruchtbaar.

20En hij zeide: Brengt mij een nieuwe schaal, en legt er zout in. En zij brachten ze tot hem.

21Toen ging hij uit tot de waterwel, en wierp het zout daarin, en zeide: Zo zegt de HEERE: Ik heb dit water gezond gemaakt, er zal geen dood noch onvruchtbaarheid meer van worden.

22Alzo werd dat water gezond, tot op dezen dag, naar het woord van Elísa, dat hij gesproken had.

23En hij ging van daar op naar Beth-El. Als hij nu den weg opging, zo kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, en zeiden tot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!

24En hij keerde zich achterom, en hij zag ze, en vloekte hen, in den Naam des HEEREN. Toen kwamen twee beren uit het woud, en verscheurden van dezelve twee en veertig kinderen.

25En hij ging van daar naar den berg Karmel; en van daar keerde hij weder naar Samaria.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help