JEREMIA 41 - States General Version (edition Jongbloed 1995)(SVV)

Gedália en anderen door Ismaël vermoord

1Maar het geschiedde in de 2 Kon. 25:25.zevende maand, dat Ismaël, de zoon van Nethánja, den zoon van Elísama, van koninklijken zade, en de oversten des konings, te weten tien mannen, met hem kwamen tot Gedália, den zoon van Ahíkam, te Mizpa; en zij aten aldaar brood te zamen, te Mizpa.

2En Ismaël, de zoon van Nethánja, maakte zich op, mitsgaders de tien mannen, die met hem waren, en zij sloegen Gedália, den zoon van Ahíkam, den zoon van Safan, met het zwaard; alzo doodde hij hem, dien de koning van Babel over het land gesteld had.

3Ook sloeg Ismaël al de Joden, die met hem, namelijk met Gedália, te Mizpa waren, en de Chaldeeën, de krijgslieden, die aldaar gevonden werden.

4Het geschiedde nu op den tweeden dag, nadat hij Gedália gedood had, en niemand het wist;

5Zo kwamen er lieden van Sichem, van Silo, en van Samária, tachtig man, hebbende den baard afgeschoren, en de klederen gescheurd, en zichzelven gesneden; en spijsoffer en wierook waren in hun hand, om ten huize des HEEREN te brengen.

6En Ismaël, de zoon van Nethánja, ging uit van Mizpa hun tegemoet, al gaande en wenende; en het geschiedde, als hij hen aantrof dat hij zeide: Komt tot Gedália, den zoon van Ahíkam!

7Maar het geschiedde, als zij in het midden der stad gekomen waren, dat Ismaël, de zoon van Nethánja, hen keelde, en wierp hen in het midden des kuils, hij en de mannen, die met hem waren.

8Doch onder hen werden tien mannen gevonden, die tot Ismaël zeiden: Dood ons niet, want wij hebben verborgen schatten in het veld, van tarwe, en gerst, en olie, en honig. Zo liet hij af, en doodde ze niet in het midden hunner broederen.

9De kuil nu, waarin Ismaël al de dode lichamen der mannen, die hij aan de zijde van Gedália geslagen had, henenwierp, is dezelfde, dien de koning Asa maakte vanwege Báësa, den koning Israëls; dezen vulde Ismaël, de zoon van Nethánja, met de verslagenen.

10En Ismaël voerde het ganse overblijfsel des volks, dat te Mizpa was, gevankelijk, te weten des konings dochteren, en al het volk, die te Mizpa waren overgelaten, die Nebuzáradan, de overste der trawanten, aan Gedália, den zoon van Ahíkam, bevolen had; Ismaël dan, den zoon van Nethánja, voerde ze gevankelijk weg, en toog henen, om over te gaan tot de kinderen Ammons.

11Toen nu Jóhanan, de zoon van Karéah, en al de oversten der heiren, die met hem waren, al het kwaad hoorden, dat Ismaël, de zoon van Nethánja, gedaan had;

12Zo namen zij al de mannen, en togen henen, om met Ismaël, den zoon van Nethánja, te strijden; en zij vonden hem aan het grote water, dat bij Gíbeon is.

De Joden willen naar Egypte trekken

13En het geschiedde, als al het volk, dat met Ismaël was, Jóhanan zag, den zoon van Karéah, en al de oversten der heiren, die met hem waren, zo werden zij verblijd.

14En al het volk, dat Ismaël van Mizpa gevankelijk had weggevoerd, wendde zich om; en zij keerden zich en gingen over tot Jóhanan, den zoon van Karéah.

15Doch Ismaël, de zoon van Nethánja, ontkwam van Jóhanans aangezicht, met acht mannen, en hij toog tot de kinderen Ammons.

16Toen nam Jóhanan, de zoon van Karéah, mitsgaders al de oversten der heiren, die met hem waren, het ganse overblijfsel des volks, dat hij wedergebracht had van Ismaël, den zoon van Nethánja, van Mizpa, (nadat hij Gedália, den zoon van Ahíkam, geslagen had) te weten de mannen, die krijgslieden waren, en de vrouwen, en kinderkens, en kamerlingen, die hij van Gíbeon had wedergebracht;

17En zij togen henen, en sloegen zich neder te Geruth-Chimham, dat bij Bethlehem is, om voort te trekken, dat zij in Egypte kwamen.

18Voor het aangezicht der Chaldeeën; want zij vreesden voor hunlieder aangezicht, omdat Ismaël, de zoon van Nethánja, Gedália, den zoon van Ahíkam, geslagen had, dien de koning van Babel over het land gesteld had.

Blog
About Us
Message
Site Map

Who We AreWhat We EelieveWhat We Do

Terms of UsePrivacy Notice

2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.

Home
Gospel
Question
Blog
Help