1Dit is wat Zacharia van de Heer moest zeggen over Hadrach en Damaskus. De Heer zegt: "Ik ben in het land van Hadrach. Ik woon ook in Damaskus. Want Ik let niet alleen op de stammen van Israël, maar op alle volken.
2Ik let op Hamat dat aan Israël grenst, op Tyrus, op Sidon dat zichzelf zo wijs vindt.
3Tyrus heeft wel een hoge muur rond de stad gebouwd, en verzamelt zoveel zilver en goud alsof het stof is,
4maar Ik zal Tyrus laten veroveren. Ik zal de muren in zee storten. De stad zal worden verbrand.
5Askelon zal het zien en bang worden. Ook Gaza en Ekron zullen beven van angst. Want wat zij hoopten, is niet gebeurd. Ze zullen bedrogen uitkomen. De koning van Gaza zal worden gedood. Askelon zal niet langer bewoond zijn.
6Er zal een ander volk in Asdod komen wonen. Ik zal een eind maken aan de trots van de Filistijnen.
7Ik zal het vlees van de afgodenoffers, vlees waar het bloed nog in zit, uit de mond van de Filistijnen halen. Ik haal het weg van tussen hun tanden. De Filistijnen die zullen overblijven, zullen voor onze God zijn. Ze zullen als aparte familie met een eigen stamhoofd in Juda wonen. Met de bewoners van Ekron zal hetzelfde gebeuren als vroeger met de Jebusieten van Jeruzalem.
8Ik zal Zelf mijn tempel beschermen tegen aanvallende legers en plunderaars. En niemand zal mijn volk nog onder de voet lopen, want Ik waak er met eigen ogen over."
De koning van Jeruzalem9 De Heer zegt: "Jubel en juich, bewoners van Jeruzalem! Kijk, jullie koning komt naar jullie toe. Hij is rechtvaardig en Hij zal jullie redden. Hij is bescheiden en rijdt op een jonge ezel.
10En Ik zal de strijdwagens uit Israël en de paarden uit Jeruzalem vernietigen. Ook de wapens zal Ik vernietigen. Hij zal de volken vrede brengen. Hij zal heersen van zee tot zee en vanaf de Rivier (= de Eufraat) tot aan het eind van de aarde.
11En omdat Ik met bloed een verbond met jullie heb gesloten, zal Ik jullie gevangenen uit de put bevrijden.
12Gevangenen, kom terug naar de burcht Jeruzalem. Verlies de hoop niet! Vandaag zeg Ik jullie dat Ik jullie dubbel zal vergoeden wat jullie is aangedaan.
13Juda zal mijn boog zijn en Israël mijn pijl. Zo zal Ik met de bewoners van Jeruzalem jou aanvallen, Griekenland! Zij zullen mijn zwaard zijn, het zwaard van een held."
14Dan zullen ze de Heer zien komen. Zijn pijlen zullen wegschieten als de bliksem. De Heer zal op de ramshoorn laten blazen. Hij zal oprukken als een woestijnstorm uit het zuiden.
15De Heer van de hemelse legers zal zijn volk beschermen. Zijn volk zal de slingerstenen onschadelijk maken. Daardoor zal zijn volk overwinnen. Ze zullen vol blijdschap eten en drinken op de overwinning. Ze zullen zich helemaal vol drinken met wijn, net zoals de offerschalen en de horens van het altaar vol zijn met bloed van de geofferde dieren.
16Zo zal hun Heer God op die dag het deel van zijn volk redden dat werkelijk zijn kudde is. Zij zullen in het land schitteren als edelstenen in zijn kroon. Ze zullen hoog opgeheven worden, zoals een vlag.
17Ze zullen er prachtig uitzien doordat ze zoveel graan te eten en wijn te drinken hebben.
Who We AreWhat We EelieveWhat We Do
2025 by iamachristian.org,Inc All rights reserved.